wordt. Van enige gebreken is dit Toneelspel evenwel niet vry te pleiten: het toneel verandert in een en hetzelfde Bedryf meer dan eens; onmooglyk kan ook zo veel gebeuren in enen zo korten tyd; maar vooral hebben en vitellia en sestus, in ons oog, ene al te gevoelige, edele, en te gelyk al te zwarte ziel. Het buwlyk van deze beiden, zo spoedig en nadat 'er zo veel voorgevallen was, dunkt ons ook ongerymd. Dan, wy voegen 'er niets meer by, opdat wy niet schynen den lof terug te nemen, dien wy in goeden ernst gaven; het stuk zal waarlyk den Lezer behagen, en is als ene eerstling zeer welkom. Ziet hier een brok van ene alleenspraak van titus, toen hy sestos, zyn vriend, dien hy nu als verrader kende, voor zich ontboden had:
ô Ongelukkige bestemming van een' Vorst,
Die al 't gewigt des Staats op eigen schoudren torscht!
De Hemel weigert ons, wat de armste stervelingen,
De ellendigen der aard' van zyne gunst ontvingen.
Naauw voor de onguurheid van de winter-lucht beschut,
Juicht de arme landman in een lage en open hut:
Dáár slaapt hy rustig in, en droomt van leed noch zorgen;
Hy ryst, en vindt op nieuw een' kommerlozen morgen;
Hy kent zyn vrienden, weet wie hem vyandig haat;
Hy volgt der vadren weg, en vreest geen dreigend kwaad;
En wy, die door den glans der aardsche grootheid schittren,
Wy zien ons levenslot door ramp op ramp verbittren;
Wy drogen tranen, waar de ellende om bystand schreit -
En 't loon van onze hulp is zwarte ondankbaarheid!
Wy moesten vrolyk zyn, waar de ontrouw ons doet vrezen;
Wy zien angstvallig rond, waar niets dan rust moest wezen.
Omringd van wezens, die, door hoop of vrees verzeld,
Een aanzicht tonen, dat de reinste oprechtheid meldt,
Doch wier onedel hart, door lage drift bewogen,
Ons hart, ons doel bespiedt door huichlend kunstvermogen;
Omringd door stout bedrog, vermomd in englenschyn,
Gevoelen we elken dag dat we ongelukkig zyn.
Ach! moest ik van een' vriend dien trek van ontrouw wachten?...
By 't staren op myn leed ontzinken me alle krachten!