| |
| |
| |
James Bruce's Reis naar Abyssinie, en terug door de Groote Woestyn van Nubie, verkort. Met Aantekeningen van Blumenbach, Tychsen, Gmelin, en den Nederduitschen Uitgeever. Met Plaaten. Iste Deel. Te Amsterdam, by M. de Bruyn, 1801. In gr. 8vo. 525 bl., behalven 88 bl. Voorwerk.
Wy hebben, in het Mengelwerk onzer Vaderl. Letteroefeningen, ten tyde dat bruce's Reis in het Engelsch uitkwam, onze Leezers veele belangryke Byzonderheden uit dezelve medegedeeld; Byzonderheden, die moesten strekken om de graagte na het geheel op te wekken. De omslagtigheid alleen des oorspronglyken Werks, uit V Boekdeelen in groot Quarto bestaande, en prachtig uitgevoerd, deedt ons wanhoopen, dat men hier te Lande de vertaaling zou onderneemen van eene Reize, die in 't oorspronglyke zes Guineas kostte; schoon de Boekhandelaar de bruyn, Uitgeever des tegenwoordigen Werks, veele jaaren geleden des eene Aankundiging deedt. Dit ook bleef agterwege; en zelfs draalde men tot duslange, om 'er eene verkorting, waarvoor het wel geschikt was, den Landgenooten van aan te bieden; gelyk elders geschiedde: dit laatste zien wy thans verrigt door den Reis- en Aardrykskundigen e.w. cramerus. Billyk, dat wy, het Eerste Deel aankundigende, eenig verslag geeven van een zo belangryk Werk voor de Aardryks-, Natuur-, Sterre-, Menschen-, Volks-, Taal-, Oudheid- en Geschiedkunde, en, zo veel lichts verspreidende over den Koophandel en Zeevaard der Ouden, niet geheel onnut voor het tegenwoordige Geslacht.
De Burger cramerus geeft, in eene Voorreden, een zeer eezenswaardig Verslag, wegens de langduurige onkunde omtrent Abyssinie, en derzelver oorzaaken, gepaard met eene oordeelkundige kenschets der Schryveren, die vóór bruce ons des berigten gegeeven hebben. - By een v rslag van bruce's onderneeming, doet hy ons dien Reiziger kennen. Hy laat den Leezer niet onkundig van de verdenkingen, in Engeland wegens de egtheid deezer Reize gekoesterd; dan hy redt de eer des Schryvers, zo te deezer plaatze, als in eene breede aantekening op bl. XLII, enz. der Inleidinge.
| |
| |
Over het Werk, dat by de uitgave, hoe kostbaar ook, zo greetig ontvangen werd, dat het ras uitverkogt was, hebben de Engelsche Boekbeoordeelaars zich zeer breed uitgelaaten, en vonden 'er niet weinig op te zeggen. ‘Eenigen,’ gelyk ons cramerus herinnert, ‘hadden het op zyne iedelheid, zyne grootspraak, zyne eigenliefde en wydloopigheid gelaaden. Anderen waren 'er, die zich met deeze en geene byzonderheden, by voorbeeld, dat de Abyssiniers niet alleen raauw Ossenvleesch op hunne Gastmaalen nuttigden, maar 't zelve uit nog leevende runderbeesten sneeden, enz. niet konden vereenigen; waarom zy zelfs de geloofwaardigheid zyner Reis over 't algemeen trachtten te ontzenuwen. - Men verwachte intusschen niet, dat ik hier een geheele lyst der beschuldigingen, tegen hem ingebragt, mededeele, en dezelve stukswyze beoordeele. Het bovenstaande is reeds genoeg. Men is veelligt by zyne zwakke zyde al te lang staan gebleeven, en heeft zyne goede al te zeer uit het oog verlooren. Het vooroordeel, een al te ongunstig vooroordeel, heeft ten zynen opzigte en ten zynen nadeele al te sterk gewerkt. De eerstgenoemden, dien zyne grootspraak niet behaagt, hebben zekerlyk geen ongelyk. Het ware te wenschen geweest, dat hy dezelve hadt kunnen myden: zyn werk zou daardoor merklyk kleinder en veel beter geweest zyn.’
Dan, zonder hier breeder over te zyn, willen wy liever, met den Burger cramerus, den Abyssinischen Reiziger van zyne goede zyde onzen Leezeren bekend maaken. ‘James bruce was juist de man, geschikt tot eene Reis, met zoo veele gevaaren vergezeld. Het ontbrak hem noch aan beleid, noch aan voorzigtigheid, noch aan moed of standvastigheid. Hy was een liefhebber der Wis-, Sterre- en Tekenkunde. Hy was in de Arabische en andere Oostersche taalen zeer ervaaren; ook in de hedendaagsche Grieksche niet onkundig; bezittende hy voorts eene verwonderlyke vaardigheid, om in andere tongvallen, welker kennis hem van zonderlingen dienst kon zyn, in korten tyd merklyke voortgangen te maaken. En, 't geen hem groot nut deedt, hy was insgelyks, door goede onderrichting en eigen vlyt, in de Heel- en Geneeskunde zoo verre gevorderd, dat hy zich, door de oefening derzelve, waarin hy gelukkig slaagde, by grooten en kleinen, geacht
| |
| |
en bemind wist te maaken. 't Is toch bekend, dat een Reiziger, in verre gelegene oostersche en zuidlyke gewesten, zyn geluk niet beter bevestigen kan, dan door deeze weetenschappen. Bruce geraakte daardoor by de voornaamsten des Ryks, byzonder by de Dames, en ten Hove, in groot aanzien. Hier kwam nog by zyne ongemeene vaardigheid in ridderlyke oefeningen, als het te paard ryden, en het behandelen van het geweer. Alle deeze hoedanigheden baanden hem van zelve tot de paleizen der Grooten, der Koninglyke Gemalinnen, en des Konings zelven, den weg, en gaven hem dus gelegenheid, om de Abyssinische Natie in haare meest karakteristieke eigenschappen van naby te leeren kennen. Niemand zal het, derhalven, durven loogchenen, dat zelfs de langduurige gesprekken, met de aanzienlykste Abyssiniers gehouden, hoe verveelende somtyds ook in het oorspronglyke, echter die nuttigheid hebben, dat zy ons den eigen aart van dat Volk proefondervindelyk doen beschouwen. - Het is wel waar, dat onze Schryver, in die zelfde breedvoerige samenspraaken, maar al te duidelyk doet zien, dat hy met een aanmerkelyk deel zelfliefde, en alle de gebreken, welke daarmede vergezeld gaan, en daaruit voortvloeijen, bezet is geweest. Intusschen kan men, in een werk van zoodanigen omslag, een werk van zoo groote verscheidenheid, rykdom en bevalligheid van belangryke nieuwigheid, zulks gemaklyker over 't hoofd zien. - Inzonderheid zullen wy den Heer bruce, voor de beschryving zyner terugreis door het Koningryk Sennaar, grootlyks verpligt zyn: want in vergelyking van dat geen, 't welk ons, uit de bovengemelde Schryvers, aangaande Abyssinie reeds bekend was, wisten wy van het Koningryk Sennaar zoo goed als niets. Langs den weg, door welken bruce, met gestaadig leevensgevaar, gekomen is, was veelligt nog geen Europeër ooit gereisd.
Ook vindt men van de geduchte luchtverschynzels in de woestyn van Nubie, of Sennaar, en van de verbaazende uitwerkzels des Sammums, nergens zulke volledige berichten dan [als] ons door den Abyssinischen Reiziger medegedeeld zyn. Dit is een allermerkwaardigst gedeelte zyner Reis.’
Voorts geeft ons cramerus verslag van eene Fransche en Hoogduitsche Vertaaling; van de jammerhartige Engelsche verkorting, door samuel shaw vervaardigd;
| |
| |
van eene betere, in Duitschland gemaakt door e.w. cuhn, met aantekeningen van j.f. gmelin; met aanmerkingen op dezelve. - Van zyn eigen werk, 't welk wy onzen Landgenooten moeten doen kennen, geeft cramerus het volgende te verstaan. Zoo veel vryheids, als de Hoogduitsche Vertaaler zich ten opzigte van het oorspronglyke veroorloofde, neemt onze Nederduitsche Verkorter niet. ‘Ik heb my,’ schryft hy, ‘van bruce's verdeeling in Boeken en Hoofdstukken, of afdeelingen, stipt bediend. Men kan zich dus in myn uittrekzel het geheele beloop van het Werk duidelyk voorstellen. De groote wydloopigheid zyner Reisbeschryving wordt voornaamlyk door zyne lange gesprekken en het verhaal zyner iedelheid veroorzaakt. Door dezelve zamen te trekken, kon het Werk eene zeer aanmerkelyke verkorting ondergaan, zonder iets van zyne innerlyke waarde te verliezen. Alleenlyk was het noodig, om 'er zo veel van te behouden, als 'er vereischt wierd, om het karakteristieke van bruce's schryftrant en van zyn gedrag gemaklyk te kunnen onderkennen. En dit meen ik ook genoegzaam, hoewel met alle mogelyke spaarzaamheid, gedaan te hebben. - Duidelykheidshalven heb ik den Schryver steeds in den eersten persoon laaten spreeken. Het meest heb ik hem verkort, daar hy landen beschryft, die meer bekend zyn, gelyk by voorbeeld Egypte. Doch breeder laat ik hem spreeken, wanneer hy in Abyssinie zich bevindt; en dan nog wydloopiger, wanneer hy de zeden en gewoonten, de godsdienstige en burgerlyke plegtigheden, de voortbrengzels en natuurlyke zeldzaamheden des lands beschryft, dan wanneer hy zyne reis- en lotgevallen verhaalt. En dewyl de beschryving van Sennaar en de groote Zandwoestyn van Nubie, daar wy nog veel minder dan van Abyssinie van
wisten, een der allerbelangrykste stukken van dit geheele Werk is, heb ik my ook het omstandigst daarover uitgelaaten; voornaamlyk ook over de verwonderenswaardige natuurverschynzelen in de woestyn van Nubie; gelyk ook over de byzonderheden uit de natuurlyke historie der Landen, welke de Abyssische Reiziger bezocht heeft.’
Wy pryzen deezen gehouden voet; en, met het oorspronglyk Werk bekend, durven wy verzekeren, dat de Nederduitsche Leezer by de verkorting gewonnen hebbe. Gelegenheid te over vondt de Verkorter, om,
| |
| |
uit de Aantekeningen van blumenbach, tychsen en gmelin, dit Werk te doen zwellen; dan hy geeft voldingende reden, waarom hy dit niet gedaan, en zich slegts nu en dan daarvan bediend hebbe: terwyl men reden zal vinden om hem te danken voor eenige aantekeningen van zyne eigene kundige hand. Van het verwyl der Nederduitsche uitgave geeft de Vertaaler reden: dit zal geboet worden door de spoedige uitgave; dewyl de twee Deelen, die tot voltooijing deezes Werks behooren, nog dit loopend jaar het licht zullen zien.
De Inleiding des Reizigers, die terstond aanvangt met de ontdekking van bronnen des Nyls, welke hy voorgeeft gevonden te hebben, schoon dit door anderen betwist wordt, en waaromtrent de Nederduitsche Vertaaler aanmerkt, dat hy, te dier plaatze gekomen, zyne gedagten zal mededeelen, strekt om te ontvouwen, I. de gronden, waarom deeze Reis ondernomen is - II. den aart en wyze, op welke zy volbragt werd - III. wordt de reden van het lang uitstel haarer bekendmaaking opengelegd; en IV, voor zo verre het noodig is, aangetoond, hoe zich bruce, geduurende die lange en verre reize, van de noodige penningen voor zich en zyn volk heeft kunnen voorzien.
Het Eerste Boek, opdat wy den Hoofdinhoud doen kennen, bevat, in verscheide Afdeelingen gesplitst, de Reis door Egypte, over de Roode Zee, en door Arabie, tot 's Reizigers aankomst te Masuah, in Abyssinie. Bruce, het gebergte, aan de Roode Zee liggende, beschryvende, merkt op, dat de naaste bergen aan zee rood scheenen te zyn; met byvoeging: ‘Wyl de Schippers, welke langs de kust na Abyssinie steevenen, dit op de noorder breedte van 26o bemerken, komt het my vreemd voor, dat geen Schryver op de gedagten gevallen is, dat de Roode Zee daarvan haare benaaming mag gekreegen hebben; daar men toch zoo veele zwakke oorzaaken van die benaaming geeft.’ Dan schynt hy deeze waarneeming vergeeten te hebben, wanneer hy vervolgens de vraag, aan niebuhr opgegeeven, welke is de reden, waarom deeze Zee de Roode Zee genaamd wordt? in deezer voege beantwoordt: ‘Ik ben vast van meening, dat de naam van Edom, die lang, en in zeer oude tyden, een magtig heer van dezelve was, afkomstig is: dit woord betekent in het He- | |
| |
breeuwsch Rood. 't Geen men van de roode kleur der Zee zelve of van haaren grond voorgegeeven heeft, is een louter verdichtzel. De Roode Zee is, ten aanziene van haare kleur, noch van de Indische Zee, noch van eenig ander gedeelte des Oceaans, onderscheiden.’ Over de vaart op die Zee verschaft de IX Afdeeling zeer keurige waarneemingen.
Niet weinig ophelderings van oude gebruiken treffen wy allerwegen aan. Wy kunnen niet nalaaten, kortlyk eene ontmoeting op te tekenen by de Inwoonders van Yambo, voor de wildste lieden aan de Roode Zee bekend. Hy vondt deeze lieden in kryg; doch deeze in vreugdeschooten over den geslooten vrede geeindigd. ‘Het verschil,’ schryft hy, ‘was over een Kameel ontstaan: en, wyl geduurende het gevecht al het buskruid verschooten was, waren de oudste Inwooners van meening, een Kameel buiten de Stad te leiden, en het dier wegens het voorgevallene uit te schelden. Men verweet hetzelve, dat het menschen omgebragt, de Stad, het huis des Aga en het kasteel met brandstichting gedreigd, den grooten Heer en den Sjerif van Mekka, als den souvereinen van beide partyen, allen onheil op den hals gewenscht, en eindelyk gedreigd hadt, de tarwe, na Mekka bestemd, te bederven. Zoo werd de Kameel den geheelen namiddag beschimpt. Eindelyk doorboorde een ieder het met zyne lans, en men wydde het, met eene soort van gebed en met duizend vloeken, den helschen goden ten offer. Daarnaa ging een ieder vergenoegd en wel te vrede naar zyn huis. - De Leezer zal hier eenige spooren vinden van den Azazel of Zoenbok der Jooden, die, met de zonden des volks belaaden, in de woestyn gejaagd werd; levit. XVI:5.’
De hoofdinhoud van het Tweede Boek geeft ons op, dat het Berichten behelst van den Africaanschen en Indischen Koophandel in de vroegste tyden. - De eerste bevolking van Abyssinie en Atbara. - Eenige gissingen over den oorsprong der Abyssinische Taal. Veel komt hier voor, 't geen zich in de duisterheid der oudheid verliest, en waarover bruce vry beslissend spreekt. De Burger cramerus maakt hier eene welgegronde Aanmerking, welke wy moeten afschryven, dewyl dezelve omtrent veele deelen des geheelen Werks geldt.
| |
| |
‘Zullen gebeurde zaaken geloof verdienen, zy moeten door geloofwaardige getuigenissen bevestigd worden. Men zou derhalven den Heer bruce kunnen en mogen vraagen: waar zyn de berichten, op welke gy uwe verhaalen grondt? Welke zyn de Schryvers, die deeze zaaken hebben overgeleverd? En waar zyn de getuigenissen, onwraakbaare getuigenissen, waarmede gy uwe verzekeringen bevestigt? - Doch niets van dit alles is by onzen Schryver te vinden. Ook spreekt hy van zulke oude en vroege tyden, van welken, behalve de Heilige Schrift, weinig of geene berichtschriften meer voorhanden zyn. Dewyl de Heer bruce deeze handelwyze meermaalen volgt, en ik slechts een uittrekzel of verkorting van zyn werk lever, zal niemand van my kunnen vergen, dat gebrek te verhelpen, of my, by mangel van dien, deswegen in het strydperk met hem te begeeven. Het zal genoeg zyn, zulks hier eens vooral aan te merken, zonder het by alle gelegenheden te herhaalen.’ - Dan laat hy niet naa, by wyze van Aanhangzel, op den zonderlingen inhoud van het Tweede Boek, de gewigtige Aanmerkingen van den Hoogleeraar th. ch. tychsen mede te deelen en agter dit Deel te plaatzen; een Aanhangzel, waarin veel aangelegens voorkomt.
Het Derde Boek vervat de Jaarboeken van Abyssinie, of de Geschiedenis der Abyssiniers, van de herstelling van Salomons Huis, tot den dood van socinios. ‘De Abyssiniers gelooven,’ schryft bruce met den aanvang, ‘dat de tegenwoordige Koningen van Abyssinie van de Koningin van Scheba, dat is, van Saba, afstammen. - Ondertusschen is de oude Geschiedenis van dit Ryk zo vol verdichtzelen en tegenstrydigheden, dat ik het geduld myner Leezeren slechts vermoeijen zou, wanneer ik hun de onzekere verhaalen, uit wydloopige, dorre onderzoekingen opgemaakt, voor wilde leggen.’ - Zelfs 't geen hy uit de laatere Geschiedenis van 1268 tot 1632 opgeeft, en in het Vierde Boek van 't laatstgemelde Jaar tot 1769, den tyd zyner aankomste in dat Ryk, vervolgt, is dermaate met kleinigheden en onzekerheden opgevuld, dat, buiten de invoeging van eenige belangryker Stukken, inzonderheid Volksbeschryvingen betreffende, het leezen zou verdrieten: in de daad, deeze Kronykswyze Geschiedenis is buiten dat een zamenmengzel van Onzekerheden, Byge- | |
| |
loof, Priesterlist, Kerktwist en wreedheid, waarvan men moet walgen. Wy onthouden ons, staaltjes by te brengen, in overvloed voorhanden.
By de aankundiging der twee volgende Deelen zullen wy gelegenheid vinden om breeder opgave van byzonderheden te doen. Wy sluiten ons berigt deezes eersten Deels met te melden, dat een fraaije Landkaart van Abyssinie, door j. bruce ontworpen, dit Deel niet alleen ten cieraad, maar ten weezenlyken nutte strekt. J. van jagen, aan wien onze Landgenooten zo veele schoon gegraveerde Kaarten schuldig zyn, vervaardigde deeze in den Jaare 1794, toen hy 84½ jaaren telde: wy melden dit, omdat ons van goeder hand berigt wordt, dat dit het laatste werk is van die nette hand. |
|