Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNieuwe Reize naar de binnenste gedeelten van Afrika, door Egypte, Syrie en le Darfour, waar nimmer te vooren eenig Europeaan heeft gereisd - gedaan in den Jaare 1792-1798, door W.G. Browne. In twee Deelen. Naar het Engelsch. Iste Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1800. In gr. 8vo. 392 bl.Eene breede Voorreden des Schryvers stelt ons voor oogen, het doel zyner Reize, en van derzelver beschryving; maar vermeldt tevens zo veele mislukkingen en teleurstellingen op dezelve, alsmede het niet by de hand hebben zyner oorspronglyke aantekeningen, by het in orde schikken van dit Reisverhaal, dat zulks, schoon het voor zyne opregtheid pleite, geenzins geschikt is om den Leezer op eene gunstige wyze voorin te neemen; terwyl hy 't 'er op schynt gemunt te hebben, om zynen Landgenoot Sir james bruce in eenen ongunstigen dag te stellen, en dien veel te onttrekken van eenen roem, hem lang vry algemeen toegekend; eene byzonderheid, die desgelyks niet onder de aanpryzende kan gerekend worden. Dan, laaten wy onzen Reiziger volgen, of liever zeer kort den loop zyner Reize opgeeven, met de vermelding van eenige byzonderheden. Egypte, waarvan het ons aan geene Beschryvingen ontbreekt, oordeelt browne te moeten beschryven; en besteedt hy daartoe geen gering gedeelte van dit Boekdeel; waarin Cairo eene breede beurt krygt; eene Stad, in welke browne, op onderscheide tyden, Elf Maanden vertoefd heeft, en hierdoor met de daad zich in staat gesteld vondt, om van deeze vermaarde Stad een naauwkeuriger berigt te geeven, dan andere zich daar korten tyd opgehouden hebbende Reizigers; want, ge- | |
[p. 487] | |
lyk hy te regt opmerkt, ‘eene oppervlakkige beschouwing van de zeden en gewoonten eens Volks is dikmaals bedrieglyk, en eene toevallige uitzondering kan voor een algemeenen regel worden opgenomen.’ Met de uit- en omtochten wordt veel tyds besteed, en de beschryvingen zyn niet in den kortbondigsten styl. Geene geringe verlenging ontvangt dit gedeelte door het Historisch Verslag, het VII Hoofdstuk uitmaakende, getyteld: Uittrekzel uit de Algemeene Historie van Afrika, en voornaamlyk uit die van Egypte, onder de Heerschappy der Arabieren. De Schryver vondt zich in zyne berigten wegens Africa zeer geholpen door het Werk van cordonne, welke hem den langwyligen en lastigen arbeid bespaarde, om de oorspronglyke Schryvers te bekorten. Dan met dit alles zal die Kronykswyze Beschryving, in veele afdeelingen gesplitst, de meeste Leezers zo min als ons smaaken, en zy zich verblyden, met het VIII Hoofdstuk, weder op reis te gaan; waar zy deelgenooten worden van 's Reizigers veelvuldige teleurstellingen, om in Abyssinie in te dringen. In de Beschryving van Opper-Egypte treft men veel weetenswaardigs en byzonders aan. Het XII Hoosdstuk, over de Oude Egyptenaars handelende, bevat een breede wederspraake van volney's en bruce's gevoelen, dat de vroegste Inwoonders van dit Gewest Negers waren. De Reize na Feïoum en Suez, in het XIII en XIV Hoofdstuk, daarlaatende, haasten wy ons, om, met het XV, onze Leezers in Dar-four te brengen; waaromtrent browne in zyne Voorreden aantekent: ‘De beschryving van Dar-four vult eene gaaping aan in de Aardryksbeschryving van Afrika; en de byzonderheden, die ik, aangaande een zoo weinig bekend Land, verhaal, moeten niet volgens haare uitgebreidheid, maar volgens haare egtheid, berekend worden. Gemaklyk valt het, wanneer men te Cairo of Tripoli in zyne kamer zit, eene zeer aanneemelyke beschryving van het gedeelte van Afrika te geeven, 't welk zich van Sennaar en Gondar tot aan Tombuctou en Fez uitstrekt. Zelf, indien men wilde, zou men 'er het getuigenis van de Jelabs (de Kooplieden, die de Soudansche Karavane uitmaaken) kunnen nevens voegen: want nooit zyn zy om antwoorden verlegen, op de vraagen, die hun gedaan worden. Indien zy de plaats niet kennen, na welke men hun vraagt, herinneren zy zich eene an- | |
[p. 488] | |
dere plaats, van welke de naam meest naby aan dien der eerste komt, en doen straks eene beschryving, welke zy opgeeven voor die, naar welke men hun gevraagd hadt. - Niet meer staats is 'er te maaken op de berigten der Jelabs, aangaande de Menschen, welke de landen, door hun bezogt, bewoonen. Indien men hun geloofde, zouden alle de wonderwerken der aloudheid in Afrika blyven voortduuren. Natien zou men 'er met hondshoofden, anderen met staarten zien: by naamen noemen zy de plaatzen haarer wooninge, haare gebruiken en vermaaken. - Ook wanneer de verhaalen der Jelabs niet het gewrogt zyn van persoonlyk belang, en dezelve op de plaats zelve nader onderzogt worden, blyken ze telkens valsch, immers met onwaarheden doormengd te zyn. Ik verbeeld my, dat lieden, aan een tooneel, zoo vol voorwerpen en van zoo veel verscheidenheids als Europa oplevert, gewoon, van meening zyn zullen, dat myn berigt, aangaande Dar-four, in vergelyking van den tyd, welken ik daar heb doorgebragt, niet veel te beduiden heeft; doch ik durf gelooven, dat zy, die nadenken, en die gereisd hebben, aan het duidelyk en beknopt verhaal van 't geen waarheid is, den voorrang zullen geeven boven beuzelagtige Anecdoten, of boven aanmerkingen, die geen ander doel zouden hebben, dan dit werk breeder te doen uitdyen. Van hier dat ik my vergenoegd heb met een uittrekzel uit myn Dagverhaal, raakende de voornaamste voorvallen, my in Dar-four bejegend, en dezelve in de meest geschikte orde voor te draagen. Vooral heb ik my bevlytigd om niets te verzwygen, 't geen over den staat des Lands en over het karakter der Inwoonderen licht kan verspreiden.’ Met het XV Hoofdstuk vangt de Reis na Dar-four, een Koningryk in het binnenste van Africa, aan; eene Reis vol zwaarigheden en hachlyke ontmoetingen, verzwaard door Ziekte, door Diefstal, en ophoudingen van allerlei aart, doormengd met de beschryving des Lands en der Volkszeden, waarover wy niet zelden verbaasd stonden. Het openbaar gehoor by den Sultan abd-elrachman schryven wy af. ‘Ik vond den Monarch op zynen troon, en onder een zeer hoog houten verhemelte, met verscheiden Syrische en Indische stoffen getooid, wapperende en zonder orde onder een gemengd. De grond des troons was met kleine Turksche Tapyten be- | |
[p. 489] | |
legd. De Meleks (Lieden van gezag, met welken hy veel te doen hadt) zaten ter rechter en ter slinker zyde, doch op eenigen afstand van den troon. Agter hen stondt eene ry lyfwagten, wier mutzen van vooren met kleine koperen plaaten met een zwarten Struisvogelveder versierd waren. De wapenrusting deezer Lyfwagten bestondt uit eene lans, welke zy in de rechter hand hielden, en een schild van het vel van een Rivierpaard, welke hunnen linker arm bedekte. Geen ander dekzel hadden zy over hun lichaam, dan een katoenen hembd van inlandsch maakzel. Agter den troon zag men veertien of vyftien Gesneedenen, in verschillende soorten van stoffen ryk gekleed, doch slegt verdeeld, en wier kleuren geenzins bevallig gemengeld waren. Meer dan vyftien honderd bedroeg het getal der aanschouweren, of die om gunsten kwamen verzoeken, welke de ruimte voor den troon besloegen. Een gehuurde lofredenaar stondt aan 's Vorsten slinker zyde, en riep, by aanhoudenheid, uit alle zyne magt: Ziet den Buffel! den Zoon eens Buffels! den Stier der Stieren! den Elefant van buitengewoone slerkte! den magtigen Sultan abd-el-rachman! God verlenge uw leeven, o Meester! God helpe u en doe u zegepraalen! Ik verliet dit gehoor, even gelyk ik de voorgaande had verlaaten, zonder myn ontwerp, om my van den Sultan te doen hooren, te hebben kunnen ter uitvoer brengen. Men verhaalde my, dat, by zommige gelegenheden, deeze Vorst eene kroon droeg, gelyk zulks by de overige Afrikaansche Vorsten in gebruik is; doch ik had geene gelegenheid om het te zien. Wanneer hy in 't openbaar verscheen, wierd hy gemeenlyk van een aantal Soldaaten vergezeld, met ligte lanzen gewapend, en droegen hem eenige slaaven eene soort van zonnescherm boven 't hoofd, 't geen oorzaak was dat men zyn gelaat niet kon zien. Allen, welken hy voorby trok, waren verpligt hunne voeten te ontblooten; dikmaals vielen zy op hunne knieën. Zyne onderdaanen vielen voor hem ter aarde; doch dit blyk van onderwerping wierd van de buitenlanders niet gevorderd. Niet anders dan op handen en voeten kruipende naderden zelfs de Meleks den troon(*). | |
[p. 490] | |
Onder voorwendzel van een blyk te willen geeven van zynen yver voor den Godsdienst des Propheets, doch, in de daad, om zich zo veel te meer geducht te maaken by zyne Onderdaanen, vondt de Sultan abd-el-rachman, kort naa zyne komst tot den troon, geraaden, een blyk van hoogagtinge voor den eersten der Mahometaansche Vorsten te vertoonen, en zondt, diensvolgens, een geschenk na Constantinopole. Dit geschenk bestondt uit drie uitgezogte Gesneedenen, en uit drie Slavinnen, de schoonste, die 'er in Dar-four te vinden waren. - Toen dit geschenk den Ottomanschen Keizer werd aangeboden, verhaalt men, hadt die Vorst nog nooit den Sultan van Dar-four hooren noemen. Nogthans zondt hy hem, tot dankbaarheid, een ryk versierden sabel terug, nevens eenen kostbaaren mantel, en een halscieraad van aanzienlyke waarde.’ Met het XVI Hoofdstuk, mede Dar-four betreffende, verbetert des Reizigers lot, terwyl hy zyn verbiyf hieldt by den Melek mousa; doch het groot oogmerk, om in Abyssinie door te dringen, faalde, en mousa's dood brengt hem in nieuwe ongelegenheid, daar 'er niemand was, die zich zyne zaak by den Sultan aantrok; en vondt hy zich steeds in nieuwe ongelegenheden ingewikkeld, tot hy eindelyk, naa een verblyf van bykans drie jaaren in dit Ryk, gelegenheid kreeg, om Dar-four te verlaaten. Het XVII en laatste Hoofdstuk deezes Deels bevat de Landbeschryving van Dar-four, met een nevensgaande Kaart. Aanmerkingen over de onderscheidene Bewooners treffen wy hier aan. De Stad Cobbé, als een Koopstad, wordt voor de Hoofdstad van Dar-four aangemerkt, en breedvoerig beschreeven: kortere beschryvingen komen van andere Steden voor. 't Zonderling en deerlyk lot eener Stad, Gellé geheeten, wordt dus vermeld: ‘Geduurende myn verblyf in Dar-four hadt de Stad Gellé den naam van de minstbloeiende van het Ryk te zyn, om rede dat zy aan de dwinglandy eens Priesters onderworpen was. De faqui seradge, of voornaamste Iman, een zeer doortrapt man, en een | |
[p. 491] | |
meester in het veinzen, hadt zoo veel invloeds op zynen meester gekreegen, dat hem de Vorst de Stad Gellé hadt geschonken, de geboorteplaats van deezen Iman. De Geestlyke, een man van onverzaadelyke gierigheid, beroofde welhaast zyne landgenooten van al wat zy bezaten, laatende hun niet slegts ééne Mat behouden; toen 'er niets meer te plunderen viel, pynigde hy hen.’ Ten aanziene van de Koopstad Cobbé moeten wy nog aanmerken, ‘dat byna alle Inwoonders Kooplieden zyn, die voor het grootste gedeelte op Egypte handelen, van waar zommigen hunner afkomstig zyn; nogthans is het meerendeel aan de oevers van den stroom (in het gedeelte, 't welk boven Egypte ligt) gebooren. 't Zyn de laatstgemelden, die van eene onmiddelyke gemeenschap tusschen Egypte en Dar-four den grond hebben beginnen te leggen. - Eenige Egyptenaars, voor het meerendeel uit Saïd afkomstig, eenige Tunitaanen, en andere inwoonders van de kust van Barbaryen, komen met de Karavane in deeze Stad; doch vertoeven 'er niet langer dan noodig is om hunne goederen te slyten. Anderen hebben in Dar-four huwelyken aangegaan, en worden 'er voor genaturalizeerde onderdaanen des Sultans erkend. - In het Zuidoosten van de Stad ligt een groot plein, alwaar tweemaal 's weeks, op Maandag en Vrydag, markt wordt gehouden. Niet slegts worden aldaar allerlei leevensmiddelen uitgestald; maar ook verscheide soorten van binnenlandsche goederen, alsmede zulken, die uit Egypte en van elders worden aangevoerd. Ook worden 'er zomtyds slaaven te koop geveild; doch gemeenlyk worden ze onder de hand verkogt; iets, waarover men zich dikmaals beklaagt, omdat het verkoopen van slaaven, die ginds en elders zyn gestoolen, daardoor begunstigd wordt.’ Dit Werk van browne heeft de berisping zyner Landgenooten niet ontgaan; inzonderheid merkt men op, dat hy, op een groot veld van papier, weinig weezenlyke onderrigting geeft. De Heer richard wharton heeft 'er inzonderheid de pen tegen opgevat, in een onlangs uitgegeeven Stukje, getyteld: Observations on the Authenticy of bruce's Travels in Abyssinia; in Reply to some Passages in browne's Travels through Egypt, Africa and Syria. |
|