Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij[p. 407] | |
De Geschiedenis der Jakobynen, verkort. Door den Abt Barruel. Uit het Fransch. Te Amsterdam, by J. Allart, 1801. In gr. 8vo. 494 bl.Met de maand September des verstreeken Jaars ontvingen wy het Eerste Deel eens Werks, getyteld: Gedenkschriften om te dienen tot de Geschiedenis der Jacobynen, door den Abt barruel; naar het Fransch; te Hamburg, by p. fauché. Welhaast werd het gevolgd van andere Deelen; zodat wy het IVde in April deezes Jaars in handen kreegen. Deeze vaardige opvolging eens vertaalden Werks van eene, zo 't schynt, buitenlandsche Drukpersse, deedt ons de voltooijing binnen kort te gemoet, en ons daardoor in staat gesteld zien, om over het geheel te kunnen oordeelen, en deswegen onze Leezers bezig te houden; gelyk wy onze Beoordeeling van een gelyksoortig Werk, Proeven van Zamenzweeringen tegen alle Godsdiensten en Regeeringsvormen in Europa, berokkend in de geheime Vergaderingen der Illuminaaten, Vry-Metzelaars en Leesgezelschappen, door john robison, tot de uitgave der vier Stukken, of de voltooijing des geheelen Werks, lieten verwylen(*); dan men schynt den geheelen afdruk der Nederduitsche Vertaaling des grooten Werks niet te hebben willen afwagten, maar heeft zich gehaast, om deeze Geschiedenis der Jacobynen, zo als barruel dezelve verkort en zamengetrokken heeft uitgegeeven, in 't licht te zenden, eer het breedspraakiger Werk, in onze Taal, nog geheel het licht ziet(†). Wy vinden ons, door deezen betoonden yver, om den Vaderlanderen Boeken van dien stempel te bezorgen, in staat gesteld, om hun van het geheel op ééns te berigten; 't geen wy te liever doen, dewyl ons in het doorleezen des grooten Werks veel voorkwam, waarby wy ons herinnerden aan breedspraakige Beoordeelingen in de Monthly Review, die ons geene zeer voordeelige denkbeelden inboezemden van den Franschen Schryver. Wel is waar, deeze geest voor het vertaalde IVde Deel eenige Aanmerkingen op eenige Artikelen uit het Monthly Review, betreklyk tot de Gedenkschriften over de Jacobynen, welke men ook voor deeze Verkorte Geschiedenis geplaatst heeft; doch het is 'er verre af, dat hy alles aanhaalt, laat staan wederlegt, wat deeze onze Engelsche Amptgenooten, ten zynen bezwaare, in 't midden bragten. Wy laaten ons tot deezen twist niet in; dezelve is buiten ons; | |
[p. 408] | |
wy gewaagen 'er slegts van, maar moeten, tot een staal, 't geen deeze Boekbeoordeelaars, wegens de Vry-Metzelaars, als Voorstanders der Ongodistery door barruel gebrandmerkt, optekenen, hier plaatzen; wy hadden het, eer wy dit Engelsche Maandwerk uit onze handen gaven, alleen om der byzonderheids wille, opgetekend. Zy laaten zich dus hooren: ‘De Abbé barruel maakt van den Aanhang der Vrymetzelaaren, door hem op een millioen Persoonen begroot, de haatlykste schildery. Alles, wat ten nadeele van dezelven bedagt kan worden, wordt door hem, op de vyandlykste wyze, byeenverzameld, misvormd door steekelige welspreekenheid, en verzwaard door onhensche kanzel-kunstenaary, om daardoor een nieuw alarmwekkend spookzel op te roepen. Van deezen Duitschen Geest maakt hy een' allerverschriklyksten bullebak, door denzelven te omhangen met het bloedig kleed uit zyn eigen Land, en in den stoet daarvan te doen verschynen een geheel weinig zamenhangende lyst Anecdotes van Fransche Snoodheid, Fransche Trouwloosheid, Fransche Wreedheid(*).’ Barruel's doel laat zich in zyne korte Voorreden leezen. Wy schryven dezelve grootendeels af. ‘Ik noem, in deze Gedenkschriften, Jakobynen, elk en een ieder, die ingewyd is in de grondbeginzelen van die gelykheid en vryheid, die alles sloopen, en alle de snoodheden en rampen der Fransche Omwenteling hebben voortgebragt. De geheime geschiedenis dezer lieden, van hunne hoofden en diepe aanhangelingen (adepten) nagaande, heb ik gezien, dat hunne Secte min haatlyk is, door de slechte daaden, die zy reeds begaan heeft, dan zy geducht is door de uitgebreidheid en algemeenheid van die, op welke zy nog bedacht is. Uitheemsche Volken hebben gesidderd over het lot van Frankryk; maar zy weeten niet genoeg, wat hun te wachten staat, indien het Jakobinisme de overhand houdt. Om hetzelve zo veel mogelyk voor te komen, bestem ik deze Gedenkschristen, om de driedubbele samenzweering, de driedubbele Secte, van welke de Jakobynen slechts het rampzalig uitwerkzel zyn, uit de diepe duisternissen te voorschyn te halen, waarin de Jakobynen dezelve bedolven houden. De orde, welke ik zal volgen, om deze Secte en deze Samenzweeringen te ontwikkelen, zal volstrekt dezelfde zyn als die, volgens welke zy zich gevormd hebben. 1) Samenzweering der Sofisten van de Ongodsdienstigheid tegen den God van het Christendom, tegen allen Christ- | |
[p. 409] | |
lyken Godsdienst, zonder uitzondering, zonder onderscheid van Protestant of Katholyk, Engelsch Episcopaal of Presbyteriaan; tegen alle Altaaren van Geneve, Londen, Amsterdam, zoo wel als tegen die van Parys of Rome. 2) Samenzweering der Sofisten van Ongodsdienstigheid en Wederspannigheid tegen alle de Koningen. 3) Samenzweering der Sofisten van Ongodsdienstigheid en Regeeringloosheid, tegen allen Godsdienst, en tegen alle Regeering, zelfs zonder onderscheid, tegen alle Burgerlyke Maatschappy, en allen Eigendom hoegenaamd. De eerste van deze Samenspanningen was die van die lieden, die zich Wysgeeren noemden. De tweede die van de Wysgeeren, vereenigd met de Achter-Loges der Vry-Metzelaaren(*). De derde die der Wysgeeren en der Achter-Metzelaaren, vereenigd met de Illuminés. De samenvereeniging der Wysgeeren, Achter-Metzelaaren en Illuminés vormden de Jakobynen. Door aan te toonen, hoe deze vereeniging der driedubbele Secte, onder dezen naam van Jakolynen, de driedubbele Samenzweering vervolgt, voortplant en vereenwigt, zal het slot van onze Gedenkschriften weezen, dat wy tot de Volken zeggen: Tot welken Godsdienst, tot welke Regeering, tot welken Rang in de Burgerlyke Maatschappy gy behoort, indien het Jakobinisme zegepraalt, is het gedaan met uwen Godsdienst, met uwe Wetten, met uwe Eigendommen, met de geheele Regeering en met de geheele Burger-Maatschappy. Uwe rykdommen, uwe velden, uwe huizen, tot zelfs uwe hutten en kinderen toe, alles houdt op het uwe te weezen. Gy hebt gedacht, dat de Omwenteling der Jakobynen in Frankryk geëindigd was; en de Omwenteling in Frankryk zelve is slechts eene eerste proeve der Jakobynen; de wenschen, eeden, en samenzweeringen van het Jakobinismus strekken zich uit over Engeland, Duitschland, Italie, Spanje, en over alle Natien, zoo wel als over Frankryk.’ In gevolge van dit plan, is des Schryvers eerste Deel getyteld: Samenzweering tegen het Christendom. - Het tweede: Samenzweering der Bastaard-Wysgeeren der Muitery tegen de Koningen. - Het derde: Vervolg van de Samenzweering der Sofisten van Muitery. Verschillende soorten van Vrymetzelaa- | |
[p. 410] | |
ren; geheimen en plannen van hunne Achter-Loges. - Het vierde: Samenzweering der Bastaard-Wysgeeren der Ongodsdienstigheid en Regeeringloosheid. Secte der Illuminés. - Het vyfde: Geschiedenis der Illuminés; eerste, tweede en derde Tydperk. - Het zesde: Vierde Tydperk. Aankomst der Illuminés in Frankryk. Secte der Jakobynen, gevormd door de vereeniging der Saamgezwoorenen tegen het Altaar, den Throon, de Maatschappy. Fransche Omwenteling. Wy willen den Schryver gaarne gelooven, dat hy, ‘om in de Lyceen of Schoolen der Sophisten, in de Loges der Metzelaaren of Illuminés, en by de Jakobynen, dezelfde bedoelingen, beginzelen, samenrottingen, middelen en persoonen te ontmoeten, moeite heeft moeten aanwenden om tot de bewyzen van deze wangedrochtlyke verbintenis te geraken; - dat hy, ten einde hunne gangen na te gaan, vry wat stelzels heeft moeten bestudeeren, vry wat kunstenaaryen ontwikkelen, en in vry wat holen heeft moeten indringen, om eindelyk in het hol te komen, 't welk al hunne middelen zoo wel als hunne Secten moest vereenigen.’ Ons plan duldt niet, hem in alle die wendingen te volgen, of met hem tot de tyden der Tempelieren op te klimmen, van welken hy alles kwaads geloost, ondanks de by veelen duchtige tegenbewyzen van de gruwelen, deezen toegeschreeven; of te onderzoeken, met hoe veel regts hy de verschooning, zo niet de verdeediging, der Jesuiten op zich neemt. Wy hebben ons te meermaalen verwonderd over het tegenstrydige en geenzins opgeklaarde in de berigten van Aanhangen, van Loges, van Achter-Loges, enz.; over de veelal gedeeltlyke Ontsluieringen der Geheimenissen; dit is des Abts geliefde woord, wanneer het op gedaane of gewaande ontdekkingen aankomt. Tegenspraak der waarheid zou het weezen, ten aanziene van eenige byzondere Persoonen van onderscheiden rang, te ontkennen, dat zy den Godsdienst een kwaad hart toedraagen; te ontkennen, dat eenigen van dien stempel zich gezelschaplyk vereenigen, en het beginzellooze tragten voort te planten: maar een zamengesteld Plan, zo als ons hier wordt voorgedraagen, is eene geheel andere zaak, en draagt meer blyks van een toeleg om zamenvoegingen te maaken, dan bewys dat dezelve daadlyk bestaan. Een berigt en geene wederlegging schryvende, kunnen wy niet nalaaten te vermelden, te deezer dagen aangekundigd gevonden te hebben, als te Tubingen by cotta ter persse gebragt, een Werkje, getyteld: De l'Influence attribué aux Philosophes, aux Franc-Maçons et aux Illuminés sur la Revolution de France, par j.j. mounier. Volgens de opgave der Schry- | |
[p. 411] | |
vers van het Journal General de la Litterature etrangere, Prem. Ann. p. 265, wederlegt de Burger mounier daarin het denkbeeld, beweerd door barruel, robison en andere Uitwykelingen, dat de hedendaagsche Wysbegeerte, byzonder die van voltaire, rousseau en raynal, alsmede de Vrymetzelaary en het Illuminatisme, de oorzaaken der Fransche Omwenteling geweest zyn. Ten deezen einde zoekt hy aan te toonen, dat de Stelzels der Wysgeeren geene betrekking altoos hebben op de omstandigheden, die de Omwenteling te wege bragten; schoon zy hebben kunnen medewerken, om de aandagt te bepaalen op de betrekkingen der Burgeren jegens elkander, en ten opzigte van het Gouvernement. - Hy spreekt de Vrymetzelaars geheel vry van eenigen invloed op die groote Gebeurtenis. - Hy stemt toe, dat de Werken, die uitgekomen zyn over de Illuminaten in Duitschland, korten tyd vóór de Fransche Omwenteling, gelegenheid kunnen gegeeven hebben tot eene dergelyke beschuldiging; maar, voegt hy 'er nevens, om het geschil uit te maaken, moest men beginnen met het bewys van de Egtheid deezer Werken; 't geen hem in verscheide opzigten hoogst bezwaarlyk voorkomt. - Wy herinneren ons, te deezer gelegenheid, reeds een geruimen tyd geleden, in ons Mengelwerk, een Stukje geplaatst te hebben van den Burger de la croix, Oud Hoogleeraar in de Regtsgeleerdheid in het Lyceum, getyteld: Bedenkingen over de onregtmaatige beschuldigingen, afgegeeven tegen de waare Wysgeeren, ten aanziene van de Staatsomwentelingen(*). - Of het opgemelde Werk van den Burger mounier in onze taale het licht zal zien, weeten wy niet; dan wy wenschen zulks, om der geschiedkundige waarheids wille. Wy gaven, by het doorleezen van barruel's Werk, bovenal acht, of 'er, en wat 'er van ons Land in gezegd werd; dan wy vonden, noch op de Aardryks- en Staatkundige Tafel der Duitsche Loges Illuminées ons Land genoemd, noch op de Naamlyst der voornaamste Illuminés, zedert de Stichting in 1776, tot aan de ontdekking van haare oorspronglyke Schriften in 1786, noch op het Byvoegzel tot die Lyst, één enkelen naam van een Nederlander of Bataaf. Hier en daar werd in 't voorbygaan van Holland in het Werk gesprooken; dan, op bl. 455 gekomen, ‘de verovering van Holland, door pichegru, uit de voortgangen en samenrottingen der Secte,’ zo als barruel zegt. ‘verklaard.’ De verkorte Geschiedenis voldeedt ons niet: wy sloegen het groote Werk, in het Vde Deel, bl. 215. na, en vonden 'er met meer uitvoerigheids het zelfde, en eenige naamen, in de Verkorte Geschiedenis alleen met Letters aangeweezen, geheel uitgedrukt, schoon een en ander | |
[p. 412] | |
verkeerd gespeld. Voor de waarheid van het ten opzigte van ons Land hier aangevoerde, als dat weishaupt zedert 1781 zyne Apostelen in Holland hadt, worden bygebragt: Ecrits orig. rapport de Philon; en een Stukje, getyteld: Extrait d'un memoire secret sur l'etat de la Hollande, peu de msis (zo staat 'er) avant l'invasion. Dan men moet de Geschiedenis onzer Omwentelinge slegts eenigzins van naby kennen, om het verdraaide, het vergrootte van deeze opgave te ontdekken. Wy schryven 'er alleen dit, uit het groote Werk, van af, en men oordeele. ‘Leyden heeft deszelfs afgevaardigden in de Centraale Club; en de Clubs en de Broeders te Leyden zyn naar evenredigheid talryker, althans nog oproeriger dan die van Amsterdam. De aanhangers van Utrecht overtreffen de een en anderen in revolutionaire geestdrift. De waakzaamheid van het Gouvernement, en de nabyheid der legers verjaagen hun uit hunne Clubs; hunne Opperhoofden verzamelen zich op de Buitenplaatzen; en hunne beraadslagingen zyn behulpzaam aan die van den Areopagus van Amsterdam. Rotterdam veinst zich onzydig; en deze gansche onzydigheid is niet anders dan een Jakobinisme, dat slechts op gelegenheid wagt om zich te vertoonen. De Minister en Aanhanger mareux telt in Naarden naauwlyks een vierde gedeelte der Inwoonderen, dat zich nog tegen zyn Apostelschap verzet. De Commissaris aiglam zou in Haarlem geen enkel Burger meer dulden, die niet geheel verkleefd ware aan de Aanhangers van Amsterdam. - Aiglam is te Amsterdam en te Haarlem de Intendant der geheime tuighuizen, waar de Broeders op het bestemde oogenblik wapens kunnen bekomen. Zo op dat oogenblik de bescherming der Magistraat noodig mogt zyn, zy hebben vóór hen dedel, Aanhanger en Burgemeester. Om de kosten van den Opstand te gemoet te komen, hebben zy vooral in de huizen van Koophandel de Kantooren van texier, van couderc en van rottereau. Zy hebben daarenboven de schatten en den revolutionairen yver van den Jood saportas. Onder de Clubisten onderscheiden zich de aanhangers gulcher en lapeau, even als onder de Wapenleverantiers latour en p****.’ - Genoeg hebben wy van zes bladzyden afgeschreeven, om onze Leezers te beduiden, welke berigtgeevingen van ons Land hier voorkomen; en zal men daaruit, wegens het overige des Werks, wat de egtheid der opgave betreft, oordeelen, dan zeker is dezelve meer dan te verdenken. Te opmerkelyk zyn ons voorgekomen de woorden des Vertaalers van de Verkorte Geschiedenis aan den Leezer, om ze hier geen plaats te geeven. ‘Ik heb ze getrouw vertaald, doch my gewacht, 'er eenige aanmerkingen op te maaken, | |
[p. 413] | |
omdat ik, na het leezen van de Geschiedenis van het onzichtbaar Verbond, van de Schriften van robison, en dit Werk van barruel, wel voor myzelven zie, tot welke uitersten van snoodheden Menschen vervallen zyn, die, onder den titel van Wysgeeren, alle gronden van Godsdienst en Rede omver hebben zoeken te werpen, maar tevens vreeze, of men niet, gelyk helaas! het zoo ligtgeloovig Menschdom gewoon is geslingerd te worden, nu weder tot een ander uiterste zal overslaan! Menschen! Volken! wanneer zult gy wys worden! Wanneer zult gy dat licht, het welk de algoede Vader der Schepping u, door zynen Zoon, heeft laaten ontsteeken, in zyn Euangehe, eenvoudig volgen; uit uwe eigene oogen ziende, en vermydende de uitersten van Ongeloof, maar ook van Bygeloof; van Losbandigheid en Regeeringloosheid, maar ook van Geweetensdwang en willekeurige Overheersching? Maar ach! Dum vitant stulti vitia, in contraria currunt!’ Nog één woord, en dan stappen wy van dit Verkorte Werk af, zonder onze Leezers met de Beoordeeling der Vyf Deelen des grooten Werks lastig te zullen vallen. Men speelt met den naam van Wysbegeerte en Wysgeer in deeze dagen zodanig, dat die beide eene haatlyke betekenis krygen by veelen, die op klanken en niet op zaaken letten; men schreeuwt 'er tegen, op eene onbepaalde wyze; elk Mensch, die durft denken, durft spreeken, durft schryven, op eene wyze, van de algemeen omhelsde begrippen afwykende, wordt aangezien en aangeduid als een Wysgeer, in den slegtst mogelyken, thans omhelsden zin van die benaaming. Wy raaden allen, die zich door deezen maalstroom van verwaarring en haatlykheid niet willen laaten wegsleepen, te leezen - met toepassing te leezen, de Verhandelingen van eenen morgan, lentz, verstap, en l. meyer, ten bewyze strekkende, dat de waare Wysgeerte, uit haaren eigen aart, op geenerlei wyze geschikt is om het Gezag der Openbaaringe te ondermynen, en dat een doorgeoefend Wysgeer, in den sterksten zin, een waar Christen zyn kan; te vinden in de Verhandelingen van teyler's Godgeleerd Genootschap, VIde Deel. |
|