Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis van Lord Macartney, naar China. Door George Staunton. Uit het Engelsch. Met Plaaten en Kaarten. IVde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 427 bl.Veel mede te deelen hebbende uit deeze belangryke Reize, treeden wy, zonder iets by of af te doen van onze voorgaande oordeelvellingen(*), zo opzigtlyk het Werk als de Vertaaling, terstond ter zaake, om, by het algemeen vermelden des inhouds, een en ander weetenswaardigs en leerzaams aan te bieden. Het XIV Hoofdst., waarmede dit Deel aanvangt, is in drie Afdeelingen onderscheiden, waarvan de eerste ons het Britsch Gezantschap voorstelt, te land reizende van Tong-choe-foe na Peking, en de byzonderheden vermeldt, in de eerstgemelde Stad en op reis ontmoet. - Schoon de Chineezen op de vroegere uitvinding van veele Werktuigen boogen, vinden wy, ten aanziene der Brandspruiten, opgetekend, dat die de Reizigers daar aantroffen ‘op dezelfde grondbeginzels als die van Europa gemaakt waren. Ook zegt men, dat de Chineezen | |
[p. 399] | |
de uitvinding daarvan aan Europa verschuldigd zyn, en ze voor een gedeelte van de bouwstoffen, die hun door de Europeërs zyn toegevoerd, vervaardigd hebben. Sedert den zwaaren brand, die te Kanton, ten tyde dat de Admiraal anson aldaar was, plaats hadt, en alwaar zyn volk, door middel deezer kunstwerktuigen, den voortgang des vuurs zo vaardiglyk en gelukkig stuitte, hebben zy zich in voorkomende gelegenheden daarvan bediend.’ Waardig der opmerkinge is hetgeen gezegd wordt van het staatkundig gebruik, 't welk de Chineesche Regeering maakt van de Zons- en Maansverduisteringen: terwyl wy aangemerkt vinden, dat, schoon zommige der Mandarynen, die de Reizigers vergezelden, den waaren aart der Zons- en Maansverduisteringen zeer wel kenden, egter Europische Wiskunstenaars ten Keizerlyken Hove dezelve berekenden; schoon, naar hun zeggen, zommigen hunner Landgenooten wel in staat waren, om ze met eene tamelyke naauwkeurigheid te voorzeggen. Treffend is de overeenkomst tusschen de vertooning der Godsdienstige Vereering in de Tempels van fo en in de Roomsche Kerken: dezelve wordt beschreeven als zo groot, dat, naar de aanmerking van eenen Jesuit, wanneer een Chinees in eene Kerk der Roomschgezinden gebragt werd, hy zich zou kunnen verbeelden, dat de aanbidders, welken hy zag, op dien tyd, de godheden van zyn eigen land vereerden. Zie hier deeze overeenkomst. - ‘Op het Altaar van eenen Chineeschen Tempel ziet men dikwyls, agter een scherm, een Vrouwenbeeld, 't geen aan de Maagd maria kan beantwoorden. Men noemt ze sjin-moe, dat is te zeggen de Gewyde Moeder. Zy wordt in eene alkove zittende, met een Kind in haare armen, verbeeld, en een straalkrans, die een krans van heerlykheid geheeten wordt, omgeeft haar hoofd; terwyl 'er zonder ophouden waschkaarssen voor haar branden. - De ho-chaungs, of Priesters van fo, die in den Tempel dienst doen, gelyken, wegens hunne lange groove tabbaarden, en de gordels van koord, welke zy om hunne middel draagen, naar de Monniken van de orde van st. franciscus. Zy leeven, gelyk deeze laatstgenoemden, in eenen ongehuwden staat; zy woonen by elkander in kloosters, en leggen zich, somtyds, eigenwillige boete en gestrengheid op.’ - Het is deeze overeenkomst, welke aanleiding gegee- | |
[p. 400] | |
ven heeft tot het denkbeeld, dat, langs den weg van Tartaryen, de Chineezen door de Nestoriaanen een glimp van Christendom gekreegen hebben, terwyl anderen den Apostel thomas onder hun als Prediker aanmerken. De Zendeling premare kon van deeze overeenkomst geene andere reden geeven, dan dat het een trek des Duivels geweest was, om de Jesuiten te plaagen. Voorts vinden wy hier opgemerkt, ‘dat de Tempels van fo nog meer beelden bevatten, dan, doorgaans, in de meeste Roomsch-Katholyke Kerken gevonden worden; en zommigen van die beelden hebben meer overeenkomst met den eerdienst der oude, dan met dien der nieuwe Romeinen. Men ziet 'er een Vrouwenbeeld, welk veel gelyknis met de asbeelding van lucina heeft. Dit beeld wordt voornaamlyk door jonge Dochters, die gaarn een Man, en door jonge Vrouwen, die gaarn Kinderen willen hebben, vereerd. Dewyl de leer van fo eene ondergeschikte godheid voor iedere soort van wenschen, welke in 's menschen geest kunnen opryzen, erkent, heeft het niet kunnen missen, of zy moest voornaamlyk onder die klassen des volks, welke met hun lot, als een gevolg der natuurlyke oorzaaken en gebeurenissen, niet te vrede zyn, zeer veele aanhangers vinden. De regeering des lands verzet zich tegen de groote voortgangen deezer gezindheid in geenen deele; ook bemoeit zy zich nooit met byzondere meeningen. Zy verbiedt geenen Godsdienst, van welken zy gelooft te mogen veronderstellen, dat hy de rust en veiligheid der Maatschappye niet stooren zal. In China heeft geen heerschende Godsdienst plaats(*). Geene Priesters van eene godsdienstige gezindheid worden door den Staat betaald, boven anderen voorgetrokken, of aangemoedigd. De Keizer belydt eenen Gods- | |
[p. 401] | |
dienst; veelen der Mandarynen eenen anderen; de meerderheid des volks omhelst eenen derden, welke is die van fo.’ - Geen volk op den aardbodem is bygelooviger dan het gros der Chineezen; dit wordt met voorbeelden opgehelderd, voor onze overneeming te breedspraakig. - Verder levert deeze Afdeeling veel op, om den Chineeschen Boerenstand te doen kennen, en derzelver werkzaamheden te beschryven. De Chineesche Vrouwen krygen hier grooten lof. De opvoeding der Kinderen wordt gepreezen; zo ook de hulpvaardige Familie-toeschieting tot hulp der armen. ‘In gevolge hiervan ziet men in China nooit ongelukkigen, die het medelyden der voorbygangeren zoeken op te wekken, of eene liefdegift voor hun vraagen. - Men moet hier byvoegen, dat dit voordeel geen gevolg is van het aantal openbaare instellingen van liefdaadigheid. - Zodanige instellingen zyn min noodzaaklyk in een Land, alwaar de keten, die de spruiten eener Familie vereenigt, maakt, dat, indien een derzelven nood lydt, alle de andere hem zonder uitstel, en zonder hem de minste vernedering te doen ondergaan, te hulp komen.’ Men moet zich verbaazen, als men op het slot deezer Afdeelinge leest, dat, om de Geschenken en al de noodige bagaadje te land te vervoeren, de Mandarynen verpligt waren, omtrent negentig kleine wagens of karren, vier-en-veertig kruiwagens, meer dan tweehonderd paarden, en byna drieduizend draagers te leveren. De tweede Afdeeling voert ten opschrift: Het Britsch Gezantschap reist van Peking na het Keizerlyk Paleis Yuen-min-yuen. Merkwaardigheden van de Hoofdstad en het Keizerlyk Paleis. Wy kunnen met onze overneemingen van het merkwaardige onze Reizigers niet volgen. Alleen hun oordeel over Peking neemen wy over. ‘Aan het uiterste eind der Voorstad (naa de Stad doorgetoogen te zyn) hieldt het Britsch Gezantschap stil, om elkander den indruk mede te deelen, welken de togt door China's Hoofdstad in hunnen geest hadt nagelaaten. Zy wisten zeer wel, dat een enkele blik, als met een opslag van het oog, onder het voorttrekken, op die Stad gedaan, hen niet in staat kon stellen, om een juist oordeel over dezelve te vellen: maar al het geen zy gezien hadden, uitgenomen het Keizerlyk Paleis, beantwoordde geenzins aan het denkbeeld, 't welk zy zich aangaande de Hoofdstad van het Chineesche Ryk gemaakt had- | |
[p. 402] | |
den. Zy oordeelden, dat een Chinees, indien hy maar onzydig genoeg kon weezen, zich over het gezigt der schepen, bruggen, pleinen, openbaare gebouwen, en in 't algemeen over de vertooning van rykdom en pracht in de Hoofdstad van Groot-Britannie, veel meer voldaan zou moeten rekenen, dan zy over het gezigt van Peking geweest waren.’ De eerbied der Chineezen voor den Keizer grenst aan dien, welke der Godheid wordt beweezen. Men verwagtte, dat die hulde, welke de onderdaanen en vasallen des Ryks toebrengen, ook door den Engelschen Afgezant zou beweezen worden. Diens hoogmoed hadt zich reeds beledigd gevonden, door het opschrift op de vlaggen der Jachten en Rydtuigen des Gezantschaps, waarop met groote Chineesche Caracters te leezen stondt: Ambassadeur, schatting van engeland aanbrengende. Dit vernederend opschrift hadt hem geweldig gestooten; dan, wilde hy zyne reis niet staaken, hy moest het zich getroosten. Hetzelve kon niet bedekt blyven, en stondt overal vermeld te worden. Dan de gevorderde pligtpleeging, om, by den Keizer komende, negen buigingen te maaken, en by iedere met het hoofd de aarde aan te raaken, agtte macartney onvoegelyk voor de eer van den Souverain, welken hy vertegenwoordigde. Dit gaf aanleiding tot het uitdenken van veele red- en hulpmiddelen. Hy stelde niet voor, om van de plegtigheid der nedervalling op den grond geheel verschoond te blyven, maar, dat een Onderdaan des Keizers van China, van gelyken rang als zyn eigen, voor de Schildery des Konings van Engeland, welke hy by zich hadt, en waarop die Vorst in zyn Staatsiegewaad afgebeeld was, dezelfde nederbuigingen, welke men van den Gezant en Vertegenwoordiger van dien Koning voor den Keizerlyken throon eischte, verrigten zou. Veel moeite hadt het in, dit te beduiden. Dan het vervolg wyst uit, dat het gezond verstand des Keizers die wonderlyke vinding noodloos maakte. De Keizer zou zich vergenoegen met die eerbiedige wyze van hulde, welke de Engelschen betoonen, wanneer zy in de tegenwoordigheid van hunnen Souverain verschynen. Wat 'er voorviel, eer het zo verre kwam, is zonderling genoeg om in het Werk zelve te leezen. Belangryk en zeer uitvoerig is de derde Afdeeling, eene beschryving geevende van het terugkeeren des Ge- | |
[p. 403] | |
zantschaps van het Paleis Yuen-min-yuen na de Hoofdstad - die hier, met derzelver merkwaardigheden, te veel om zelfs aan te stippen, beschreeven wordt. Ook treft men hier naarigten aan, wegens het Ryksbestuur en het Volkscharakter. De ten toon spreiding der Geschenken levert veele aartige bedenkingen op. Eéne schryven wy af: - ‘Onder de geschenken was ook een omslag met Portraiten van den voornaamsten Adel van Groot-Britannie. Opdat de Keizer deeze verzameling met zoo veel te meer genoegen zou beschouwen, nam een der Mandarynen de moeite op zich, om, op de randen, den naam en rang der Persoonen, die daarop afgebeeld waren, in Chineesche Karakters te tekenen. Toen de Mandaryn aan het Portrait van eenen Engelschen Hertog, naar het schildery van Sir josua reynolds in 't koper gebragt, gekomen was, zeide men hem, dat die Hertog, afgebeeld nog maar een kind zynde, een ta-zhin, dat is een groot Man, en zelfs van zeer verheeven rang was. Doch de Mandaryn begreep zoo weinig, hoe een Kind, door Erfregt, een dergelyken rang zou bezitten, dat hy niet kon nalaaten zich ten uitersten verwonderd daarover te toonen; en het penseel, waarmede men de Chineesche Karakters tekent, nederleggende, riep hy uit: dat hy zulk een opschrift by dit Portrait niet kon zetten; dewyl de Keizer zeer wel wist, eenen Man van zeer verheeven Rang van eenen kleinen Jongen te onderscheiden.’ - Deeze Afdeeling wordt beslooten met eene lyst der Planten, in de Provincie Pe-che-li gevonden; in welker rangschikking en gedeeltlyke vertaaling de Vertolker zich wel geweeten heeft. Het XV Hoofdst. stelt ons voor oogen de Reis na de Noordlyke Grenzen van het Chineesche Ryk; 't gezigt van den grooten Muur van China. Te veelvuldig zyn de vreemde voorwerpen, welke hier hun oog trokken, om 'er eene lyst van te geeven, alsmede de gevallen, waarin zy by de Chineezen op eene byzondere wyze de aandagt trokken. - De groote Muur, van welken het opschrift gewaagt, maakt een belangryk gedeelte van dit Hoofdstuk uit; hoe veel des geschreeven is, zal men, zo het ons voorkomt, bezwaarlyk iets naauwkeuriger vinden, dan wy hier aantreffen. By andere grensmuuren is deeze niet te vergelyken in sterkte | |
[p. 404] | |
en duurzaamheid. ‘'t Is waar,’ merkt onze Schryver op, ‘verscheide binnenwerken en mindere aanhangzels van dit groot doorloopend bolwerk bezwyken voor de alvernielende kragt des tyds, en beginnen bouwvallig te worden; andere gedeelten zyn verbeterd; maar het groote werk, de muur zelf, is, bykans overal, met zoodaanige zorg en bouwkundige bekwaamheid opgehaald, dat dezelve, zonder dat men 'er, naderhand, ooit iets aan heeft behoeven te veranderen of by te voegen, meer dan tweeduizend jaar, gaaf gebleven is, en zoo weinig verval laat blyken, als de rotsachtige grensvestingen, welke de natuur zelve tusschen China en Tartarye gesticht heeft. - Het eigenlyk tydstip, wanneer de oprichting deezer door menschenhanden volbragte grensscheiding tusschen de twee meergemelde gewesten begonnen is, is niet naauwkeurig bekend(*); maar dat haarer voltooijing is eene geschiedkundige gebeurenis, zoo echt en geloofwaardig als eenige anderen, welken de jaarboeken van oude Koningryken ooit of ooit aan de nakomelingschap hebben overgeleverd.’ Capitein parish verschafte den Reisverhaaler een berigt van byzonderheden, en afmeetingen deezes Muurs, strekkende om een juist denkbeeld te geeven, zo van de bouwkunde der Chineezen, als van de wys om zich te verdeedigen, waarvan zy lang vóór het begin der Christlyke Jaartelling gebruik maakten; en voegt 'er staunton by: ‘Een algemeene overweeging van den grooten Muur, dien eertyds zoo geduchten grenspaal, bewyst overtuigend, vooreerst, den moed en de wyde uitzigten dier Regeering, welke tot eene zoo verbaazende onderneeming kon besluiten; ten tweede, den reeds verre gevorderden staat haarer maatschappye, die de hulpmiddelen tot zulk een arbeid kon opleveren en den voortgang daarvan bestuuren; en ten derde, haare kracht en standvastigheid, waarmede zy het tot zyne volkomen- | |
[p. 405] | |
heid bragt. - De lyn, welke deeze groote Muur beschryft, (ter lengte van vyftienhonderd Engelsche Mylen) dient tot heden tot eene grensscheiding tusschen de Natien zoo der Chineezen als der Tartaaren. Hoewel zedert deeze beide Natien onder ééne volstrekte heerschappy vereenigd zyn, het woord, het enkel woord, van den Alleenheerscher genoegzaam is, om zich van alle zyne Onderdaanen, zonder onderscheid, in alles te doen gehoorzaamen, behoudt egter iedere deezer beide Natien nog zekere denkbeelden van plaatslyke regtsvorderingen en voorregten.’ - De geringste Tartaar, gelyk wy vervolgens vermeld vinden, neemt eene grootsche houding aan, wanneer hy zich op zynen Geboortegrond bevindt, en beweert, dat geen Chinees het regt heeft om eenig gezag over hem te oefenen, als hy aan de Tartaarsche zyde van den grooten Muur is. In drie Afdeelingen is het XVI Hoofdst. onderscheiden. De eerste bevat de Reis des Gezantschaps van den grooten Chineeschen Muur na des Keizers Zomerpaleis te Zhe-hol in Tartarye - doormengd met veele ontmeetingen op den weg, die grootlyks de Geschiedenis van China toelichten. - De tweede Afdeeling beschryft de Onderhandeling tusschen Lord macartney en den Ko-lao, of eersten Staatsminister, in het Paleis te Zhe-hol, en het plegtig Gehoor des Britschen Afgezants by den Keizer van China, in eene Tent. Alles zeer naauwkeurig en breedspraakig. De Vertaaler, alle volkomenheid aan dit Werk willende byzetten, heeft in eene uitvoerige Aantekening plaats gegeven aan het verhaal der ontmoetinge onzes Gezants van braam houckgeest, in Louwmaand des Jaars 1795; zynde dit het laatste Hollandsche Gezantschap by den Keizer van China. Wy zyn hem daarvoor verpligt; dezelve dient om Mr. staunton's verhaal op te helderen en te bevestigen, en toont dat het Keizerlyk Hof van China de ongemeen vreemde gewoonten in het behandelen der buitenlandsche Gezanten nog bestendig onderhoudt. De Hollandsche Gezant deedt met de zynen de Eeregroete, buigende tot driemaal toe by herhaaling de hoofden op de aarde neder; eene groete, welker ontwyking macartney op zo veel moeite te staan kwam, gelyk veele bladzyden deezes Deels uitwyzen. | |
[p. 406] | |
Wy kunnen, daar ons bestek ten einde loopt, van een en ander niet meer vermelden; en verdienen beide deeze ontmoetingen in verband geleezen te worden. - Zo ook moeten wy ons vergenoegen met van de derde Afdeeling alleen den hoofdinhoud of het opschrift aan te tekenen. Dezelve behelst de viering van 's Keizers Geboorte-Verjaaring; Byzonderheden wegens Zhe-hol, den Keizer en deszelfs Regeering, de Chineesche Natie; en eindelyk de Terugreis van Zhe-hol na Peking; beslooten met eene lyst van Planten, op de Reis tusschen Peking en Zhe-hol in Tartaryen gevonden. Dit Deel is, even als de voorgaande, met fraaije Plaaten voorzien. De Nederd. Vertaaler merkt deswegen iets op, 't geen wy onzen Leezeren niet willen onthouden. ‘Dewyl, in een Werk van deezen aart, Plaaten van veel nut en aangenaamheid zyn, en dezelve de voorwerpen somtyds meer ophelderen en duidelyker voorstellen, dan de naauwkeurigste beschryving vermag, kan ik ook den Nederlandschen Leezer verzekeren, dat de Uitgeever van dit Werk in onze moedertaal zorg gedraagen heeft, dat de fraaije Engelsche Plaaten in die, welke deezen druk versieren, getrouwlyk gevolgd zyn. Dit strekt zich tot de kleinste byzonderheden uit. En zulks was noodzaaklyk; want al het bywerk op die Plaaten is oorspronglyk en zuiver Chineesch. Alles dient, om ons die zonderlinge Natie in haare meest karakteristieke byzonderheden van naby te leeren kennen. Hierom raad ik ook de Nederduitsche Leezers, geene der kleinigheden en sieraaden, als bywerk, by de voornaame afbeeldingen op de Plaaten gevoegd, ongemerkt te laaten voorbygaan.’ - Desgelyks, opdat wy 'er dit byvoegen, is het gelegen met de Vignetten, hier en daar in den Letterdruk geplaatst. - Jammer dat het dunne papier zo zeer doordrukt, en aan de rugzyde een leelyke vlek geeft - jammer ook dat men zich tot een zo kostbaar Werk van geen nieuwere of betere Drukletter bediend hebbe. |
|