de gegeevene Leevensbeschryving van schiller volgen: ‘Zeker was schiller in het schetzen van pitt niet geheel onpartydig. Zyne aftekening van dien onbetwistbaar grooten Staatsman is niet dan met loftuitingen opgevuld, waarvan veelen onzer Leezers zelven de juistheid en gegrondheid zullen in twyfel trekken, en welker opeenstapeling voorwaar weinig geschikt is om den Man te doen kennen zoo als hy is. Een tegenstuk, 't welk ons een der Fransche Dagbladen levert, onder het opschrift van de gemeenebestgezindheid van pitt ontmaskerd, zal dus, naar ons inzien, niet ongeschikt zyn om den Man beter te leeren kennen en beter te doen beoordeelen; althans, het zy het ernst of satyre zy, het welk wy niet op ons neemen te beslissen, het zal wenken aan de hand geeven, die voor een bedaard nadenkenden toereikend zullen zyn, om zyne oordeelvelling over deezen buitengewoonen Man tot in laater tyd te verschuiven.’ - Het is juist deeze aanmerking, welke de door ons gemaakte wettigt, en stand houdt ten opzigte van alle nog leevenden, die in deezen Bundel voorkomen.
Allen na te gaan, van allen hoofd voor hoofd te zeggen, wat ons van derzelver Leevensbeschryving dunkt, zou meer van ons gevorderd weezen, dan de aart onzes Werks toelaat. In het algemeen mogen wy zeggen, dat ten opzigte van de Characterschetzen, welke doorgaans de Leevensbeschryvingen besluiten, de hand des Duitschers te zien is; 't geen ook nu en dan den Vertaaler eene aanmerking afvergt, of tot eene aantekening noodzaakt. Zo, by voorbeeld, voegt hy onder de Leevensbeschryving des Prinsen van coburg: ‘In deeze Levensschets van den Prins van coburg liet de Schryver zich door zyne vooringenomenheid voor de zaak der Geallieerden wel eens wegsleepen, waarop wy den Lezer slechts met deezen wenk willen opmerkzaam maaken, terwyl wy het overige terneêrgestelde geheel voor zyne rekening laaten.’
Eene dergelyke aanmerking zou, in een ander opzigt, ten aanziene van herzberg te maaken geweest zyn. Partydigheid voor de Duitschers straalt in alle kenschetzen, hun betreffende, te sterk door. De Franschen, die in de Omwenteling groote en geweldige roslen speelden, worden in volle leelykheid afgemaald. Doch in 't geen schiller van necker zegt, vinden wy zo