| |
Reize na St. Domingo, gedaan door den Baron Van Wimpfen, behelzende zyne ontmoetingen en waarneemingen op Zee. - Eene volledige beschryving van de Ligging, Staatsgesteltenis, Voortbrengzels en Handel van dat Eiland. - De Zeden, Karakter en Levenswyze der Fransche Kolonisten aldaar; benevens een berigt van de Mulatten en Negerslaaven, enz. Uit het Fransch vertaald. Iste Deel. Te Utrecht, by G.T. van Paddenburg en Zoon, 1800. In gr. 8vo. 216 bl.
Van veel belangs is het, te weeten, wanneer deeze
| |
| |
Reize gedaan is, en wanneer deeze Brieven geschreeven zyn, geschikt om ons een verslag te geeven van deeze aanzienlyke Volkplanting der Fransche Natie; de jaar- en maandtekening, boven dezelve geplaatst, onderrigt ons, dat van wimpfen dezelve schreef van October des Jaars 1788 tot September 1790. Zy betreffen dus een tydperk van byzondere aangelegenheid ten aanziene dier Fransche Volkplanting, en werwaards onze gedagten thans te meer geleid worden, dewyl, in den aanvange deezer nieuwbegonne Eeuwe, dit Eiland, voorheen in Spaanschen en Franschen eigendom verdeeld, in gevolge van het Vredesverdrag, tusschen den Koning van Spanje en de Fransche Natie geslooten, eindelyk, naa lange en veele tegenworstelingen der Spaansche Bewoonderen, geheel aan Frankryk gekomen is. Een groote aanwinst voor Frankryk: want, volgens van wimpfen, ‘is het Spaansche gedeelte van St. Domingo oneindig uitgestrekter, vrugtbaarer en beter bewaterd, dan het Fransche gedeelte; maar men vindt 'er over 't algemeen te weinig vlyt en te veel Monnikken.’ De Bevolking van dit Spaansche gedeelte werd, gelyk van wimpfen optekent, in den Jaare 1717 op agttienduizend vierhonderd en tien persoonen berekend; doch wy vinden het, by het vermelden der jongste hier boven aangeroerde Gebeurtenis, op twintigduizend Inwoonderen begroot.
In de Brieven, dit Reisverhaal inhoudende, vindt men eenige niet onaartige Zeeöntmoetingen vermeld. By de aankomst op St. Domingo, geeft de Schryver een algemeen verslag van dit Eiland, en hoe de Kleur alle rangs-onderscheiding hier uitmaakt. Der Slaaven toestand treft hem; schoon hy dit voor een noodzaaklyk kwaad in de Volkplanting keurt. Dan hy beschouwt de Slaaverny als verderslyk voor de Zeden en de Verlichting. Dit doet hem schryven: ‘Dat men te St. Domingo de goede Zeden weder invoere, dat de planters, die door eene losbandige en overdaadige leevenswyze zich uitputten, in plaats van zich door zwarte, zwartagtige, lood- en geelkleurige bywyven te laaten verstompen en bedriegen, vrouwen van hunne eigene kleur huwen, en het land zal spoedig aan het oog van den opmerker een gansch ander voorkomen leveren.’ Met hoe veel regts hy deeze aanmer- | |
| |
king maake, blykt uit veele voorbeelden, hier en daar in deeze Brieven verspreid; en wie leest zonder ontzetting deeze algemeene opgave? ‘Indien ik u zegge, dat hier de opvoeding, met de natuur het eens zynde, verre van de jeugd een steun tegen den invloed der luchtstreek te verleenen; verre van de te schielyke ontwikkeling haarer vermogens te vertraagen; verre van de onvermydelyke uitputting te voorkomen, haar zonder middenstand van de jongelingschap tot den hoogsten trap van bejaardheid voert, zo dat zy niet eens aan de onschuld den tyd laat om zich met het vernis der schaamte te blanketten, dat de jeugd en de rype ouderdom 'er kwynen, even zeer verstooken, de een van den frisschen blos en het eenvoudige haarer bevalligheid; de andere van het vermogen, het welk de wysheid, de ondervinding en de bedaardheid der hartstochten hem verzekert; en dat eindelyk uit de afzichtelyke vermenging van al het belachlyke der onkunde en des zotten waans, met alle de gebreken der zedenloosheid, een samenstel ontstaat, het welk ons het vernederend tafereel der
menschheid, tot den laagsten trap van ontaarting gekomen, oplevert: als dan zult gy my misschien beschuldigen, dat ik te gelyk den mensch en de natuur belastere, en gy zoudt gelyk hebben, indien gy geloofde dat ik onrechtvaardig genoeg ware om by eenen algemeenen regel geene uitzondering te maaken.’ - Gering zyn ons deeze uitzonderingen voorgekomen.
Van de oorspronglyke Bewoonders deezes Eilands, door de Europeaanen daar gevonden, is 'er geen enkele Afstammeling over. Zy bestaan uit Blanken, - uit Mulatten, lieden van de Kleur genoemd. Onze Schryver geeft een nauwkeurig tafereel dier kleurmengeling. ‘Een Blanke teelt by eene Negerin een Mulat, de Mulat by eene Negerin een halfslachtigen Mulat (Grif). Een Blanke by eene Mulattin een Quarteron; een Blanke by eene Quarteronne een Tierceron; een Blanke by eene Tierceronne een Metis; een Blanke by eene Metise een Mamelouc.’ En eindelyk uit Zwarten vrye en eigenerfde Negers, die niet veele in getal zyn, en Negerslaaven, het zy Kreölen, dat is die in de Kolonie gebooren zyn, 't zy Bossalen, of die van Africa in de Kolonie worden overgebragt. Deeze onderscheide Bevolkers van St. Domingo geeven den
| |
| |
Reiziger aanleiding tot veelvuldige en scherpe aanmerkingen, die veelal op de Blanken t'huis komen. In de beschryving van het Geregtshof van Jackmel, de plaats zyns eersten verblyfs, 't welk den inwoonderen van dit kleine Regtsgebied meer dan viermaal honderd duizend Livres kost, en oorzaak is dat de landbouw aldaar kwynt, zegt hy niet onaartig, ‘dat de Regters in eene korte kleeding, met een degen aan de zyde, zitting houden, en dat themis, uit hoofde van de ongemeene hitte der luchtstreeke, in stede van een dikken band voor de oogen te hebben, gelyk zy elders verbeeld wordt, hier haar blindemannetje speelt met een dun doorschynend gaas. Geloof my voor het overige, dat ik in het begrooten der kosten van de Justitie, ver van dezelve te hoog op te geeven, nog ver beneden de waarheid gebleeven ben: want ik ken een Deurwaarder, aan wien zyne bediening, in 't geen die Heeren goede jaaren noemen, zestig duizend Livres heeft opgebragt.’
Van wimpfen haalt den oorsprong der Volkplantinge op St. Domingo op, schetst de nadeelen van het Uitsluitend Regt, aan de Volkplanting toegestaan, en hoe men het met den Koopman aanlegt. Breed laat hy zich uit, in eenen anderen Brief, over het Stadleeven der Inwoonderen deezes Eilands; doch het heeft niets aanlokkends of verkieslyks. Leevendigheid heerscht in alle zyne beschryvingen; dit maakt den styl voor Brieven somtyds wat overdreeven. Wy schryven ten voorbeelde hiervan af: ‘Wanneer een Amerikaansch Dichter eene frissche, bekoorlyke en bloozende schoonheid bezingen wille, moet hy zeer verlegen staan, om vergelykingen te vinden; want hier is geen dageraad. - Werp slechts uw oog op een sphera of hemelkring, dezelve zal u dat verschynzel verklaaren, alsmede de hitte, welke de nachttoorts van zich geeft, en welke hitte sterk genoeg is om my te noodzaaken myn hoed over myn gezigt te laaten hangen, wanneer ik by lichte maan my buiten nederzette of een wandeling neeme. 't Is altyd moeilyk geweest naby de Zon te leeven. - Wat dat hemellicht aangaat, men durft 'er naauwlyks aan denken: want alhoewel men al de sneeuw der Alpen op zyn hoofd, en al derzelver ys in den boezem hadt, wie toch zou vermetel genoeg zyn om onder de zui- | |
| |
der-hemelbreedte van agttien graaden en twintig minuten zyne lieve Zon te begluuren?’
Hadt hy, van de Kerken gewaagende, geschreeven: ‘Hy, die behaagen schept in onbezogte plaatzen, kan gerust de Kerken van St. Domingo intreeden; hy zal 'er de trappen van 't altaar niet uitgesleeten vinden door 't knielend bidden;’ gering is 'er de leeslust, en bepaalt zich deeze tot zedebedervende Boekjes, die van het vermeend vernielen door Insecten bewaard blyven. Druk worden de avond-danssen by lieden van de kleur bezogt, en hebben 'er de tot wellust prikkelendste danssen een bestendigen trek. ‘De Mulattinnen, die zo wel dansen, en van welke men ons de verleidendste afbeeldzels geeft, zyn de vuurigste Priesteressen van de Amerikaansche Venus. Zy hebben van den wellust eene soort van werktuiglyke kunst gemaakt, welke zy tot haar hoogste punt van volkomenheid gebragt hebben. Aretino zou by haar slegts een onkundige en schaamagtige knaap zyn. Haare gestalte is in 't algemeen groot, grof en welgemaakt; haar gang, door kunstige buigzaamheid, slenterende. Zo ligt ontvlammende als salpeter, hebben zy in haare driften iets zo geweldigs, dat men haar, in veragting van alle welvoegelykheid, het vermaak ziet najaagen, achterhaalen en verslinden, gelyk in een fellen brand de vlam al haar voedzel verslindt; terwyl, buiten dat, die zelfde wynpapinnen, die met woede de lillende overblyfzels van den ongelukkigen orpheus onder zich zouden verdeelen, naauwlyks de kracht schynen te hebben, om haar lichaam voort te sleepen, of haare woorden uit te brengen.’ Hierop volgt eene Character - beschryving deezer Mulatinnen, te breed voor ons ter overneeminge, schoon anders dit verdienende. ‘Indien,’ besluit van wimpfen, ‘dit afbeeldzel verschilt van die gy elders gezien hebt, zo bedenk, dat ik myne schildery op de plaats zelve maak, en het modél voor my hebbe, en dat ik
noch de begaafdheid, noch de eerzucht bezitte, om afschilderingen te verzinnen.’
Meer, van andere berigten verschillende, hebben wy in deeze Brieven aangetroffen, en kunnen te deezer gelegenheid niet nalaaten te vermelden wat onze Reiziger elders deswegen zegt. ‘By geen der reizigers, die
| |
| |
over St. Domingo geschreeven hebben, zult gy aantreffen, 't geen gy in myne Brieven zult vinden. Wanneer men elk wil vleijen, zal men ten minsten aan iemand behaagen; ook schryven de meeste lieden veel meer met dat oogmerk, dan wel met inzicht om te onderwyzen. Daar ik de waarheid te hoog waardeere, om die aan zulke oogmerken op te offeren, schryve ik alleen om te zeggen wat ik zie, wat my goed of kwaad voorkomt, en wat my toeschynt dat beter zou kunnen zyn.’ - Om oorspronglyk te weezen, hadt hy zich tot eene wet gesteld, om geene Reizigers, die byzonder over St. Domingo geschreeven hebben, te leezen, ten einde hun echo niet te weezen - en die is hy waarlyk niet.
Met den XIV Brief neemt het verhaal eene andere wending. De Brieven zyn uit de Woestyn geplaatstekend. Dit is het deerlyk vervallen Landgoed van Mevrouw L -, werwaards hy zich met haar begeeft, en waaraan hy veele verbeteringen toebrengt, op eene bevallige wyze verhaald. Zeer breed is zyne beschryving van den Americaanschen Neger, en mag dezelve een wedergade van de bovengemelde Mulatinne heeten.
In deeze Woestyne, te midden zyner werkzaamheden, worden 's Barons gedagten, den 12 Sept. 1789, te rug geleid na Frankryk, van welke daar ontstaane Staatsbeweegingen hy toont een verregaanden afkeer te hebben, en waarop hy geen gunstige zinspeelingen maakt by voorkomende gelegenheden.
De Ziekten deezes Lands, de Landbouw, de Zuiker en Koffyteelt, alsmede van de Katoen, Indigo, Cacau, vinden hier eene leezenswaardige beschryving. In weerwil van een gebrekkigen Koffybouw, rekent men, dat 'er, het eene jaar door het andere, 80,000,000 Ponden Koffy op St. Domingo geteeld worden.
Aan Kaap François, berigt ons de Schryver, heeft men eene Academie van Landbouw aangelegd, aan welke men een gedeelte der waarneemingen verschuldigd is, welke den akkerbouw verbeterd hebben. ‘Dan,’ voegt hy 'er nevens, ‘zo lang haar werk zich bepaalt tot aanraadingen en tot het aan de hand geeven om proeven te doen, welke niemand geneigd is voor eigen rekening te onderneemen, zal zy het doel haarer instelling niet bereiken, dan wanneer de Re- | |
| |
geering de kosten daartoe wel op zich zal willen neemen.’
Met een welziend oog merkt hy de onderscheidene oorzaaken op van den veel min voordeeligen staat deezes Eilands, dan dezelve zou kunnen zyn, en wyst aan, wat 'er ter verbeteringe kan bewerkstelligd worden. De laatste Brief uit de Woestyn schetst ons de Weersgesteltenisse, doormengd met aanmerkingen, die, wel overwoogen en te werk gesteld, groote nadeelen zouden weeren, en aanmerkelyke voordeelen aanbrengen. - Van wimpfen's bedenkingen over de Aardbeevingen daar te lande hadden wy ter plaatzinge aangestipt; doch wy missen ruimte.
Onze Reiziger keert uit de Woestyn weder, en bezoekt de Stad Leogane, niet verre van zee gelegen, eertyds het verblyf des Gouverneurs; doch eene Stad, welke thans weinig zou te beduiden hebben, hadt dezelve geen Ree, waar de Schepen Zuiker komen laaden, in de vlakte geteeld. - Hy komt vervolgens te Port au Prince, in Frankryk meermaalen met zo veel ophefs beschreeven ‘als de hoofdstad van het rykste Land der waereld, den vrugtbaarsten oord van allerleie gelukzaligheden, den troon van weelde en wellust - doch deeze Stad, bestaande uit twee ryen huizen, in een stuivigen grond, die men straat heet,’ voldeedt aan die grootsche beschryving in geenen deele; en het tafereel, 't welk hy 'er van ophangt, beantwoordt volkomen aan zyne teleurstelling, die hem Port au Prince in Port au Prince deedt zoeken. Een gunstig en vriendlyk Onthaal des Gouverneurs vergoedde deeze teleurstelling.
Wy laaten hier onzen Reiziger, om hem eerlang verder te vergezellen; alleen nog aanmerkende, dat de Vertaaler zich van zyn post wel gekweeten, en by de aantekeningen des Schryvers zyne toelichtende of wederspreekende bedenkingen geplaatst hebbe. |
|