Karel, of de gevolgen van oplopendheid. - Karel is de zoon van een ryk edelman. De woede van zynen vader, die alle verbeelding te boven gaat, zo dra hy oplopend wordt, (en dit wordt hy dikwyls) doet hem het ouderlyk huis ontvluchten. Hy wint by enen boer, eerst als ganzenhoeder, en naderhand als herder op de Alpen, den kost. Juist op dien leeftyd, dat de natuur in dit opzicht wakker wordt, vindt hy daar een meisje; zy is jong, en schoon, en ongelukkig. Hare geit, al de rykdom harer moeder, was van de steilte gestort, en omgekomen. Karel geeft haar de geit van den boer, die tot zyn onderhoud bestemd was. Dit was zyne eerste misdaad. Het komt uit; en nu ontvluchten de jonge lieden den harden mensch. Hy ontmoet slechte menschen, en, door gebrek gedrongen, lokt hy enig vee van zynen vorigen meester tot zich. Voords wordt hy soldaat, en trouwt het meisje. Zyne vrouw wordt verleid; hy deserteert, - vermoordt zynen eigen vader, - wordt een overspeler, - en moordenaar van zyne eigene vrouw en kind. Als zodanig geeft hy zich eindelyk zelve aan by het Gericht. Wie houdt nu karel niet voor een booswicht van den eersten rang? En evenwel, men leze, zo men kan, dit verhaal, zonder het aandoenlykst gevoel van medelyden! De drang der omstandigheden noopte hem nagenoeg tot iedere euveldaad. Het slot dezer geschiedenis bevat ene te nuttige zedenleer, dan dat wy het onzen Lezer zouden onthouden:
‘Eer ik deze schrikbarende, maar zeker leerryke geschiedenis eindige, acht ik het mynen plicht, alle myne Lezers te vragen: of zy karel niet een goeden en lieven jongen genoemd, of zy niet zyne daad edel en schoon gevonden zouden hebben, indien ik, zonder van zyne overige daden te spreken, in den vervoerenden, gevoelvollen toon van een roman-schryver verhaald had, hoe hy aan kaatje de geit schonk? Ik wedde, dat alle de andwoorden op deze vragen, zo ik in staat ware ze op te zamelen, een volmondig ja behelzen zouden. En toch was deze schone, edel schynende daad de eerste grondslag van karels ongeluk, en de ladder, waar langs hy tot die vreeslyke hoogte van euveldaden opklom; zy was de moeder van den roof en moord, dien hy pleegde, en die hem tot ene smartelyke gevangenis veroordeelde. Merk dit op, gevoelvol, maar tevens ligtzinnig jongeling! Het is niet goed, dat men zich door zyn gevoel laat wegslepen, wanneer het niet in onze macht staat, hetzelve zonder gevaar, zonder onrecht te plegen, te bevredigen, en 'er voldoening aan te geven. Het is schoon, ja het is plicht, de tranen der lydenden op te drogen; maar het is nog meer plicht, niet af te wyken van de paden des rechts, met deszelfs richtsnoer niet te