by de opening van het zesde zegel, wordt aangekondigd, zeer aanstaande is, en dat wy dus sterk naderen tot den tyd van den trapswyzen val van den Paus en het Pausdom, en wel tot die gebeurtenissen, welke daarby moeten plaats hebben, en deszelfs eindelyken en volkomen ondergang moeten voorafgaan, volgens H. XI. De tyd van 1260 jaaren, (of jaardagen) H. XI:3, bevat in zich den tyd van overheersching van het Antichristisch beest, die zyn aanvang heeft genomen met het jaar 606, en staat te eindigen met het jaar 1866. Vóór dit einde is een oordeel van benaauwdheid te duchten, zoo groot, als 'er immer een geweest is, sedert dat 'er een Volk geweest is, tot dien tyd toe; eene omkeering van alles, zoo in het Staatsbestuur, als in het Kerkelyke, dat by niets anders in vergelyking kan gebragt worden, dan by dat van de gantsche natuur, en van alle ordening in hemel en op aarde, waarvan wy de beginselen reeds gezien en ondervonden hebben. Dit zal voorafgegaan en verzeld worden van een oordeel van goddelyke verblinding en verharding, en allerdiepst bederf der Christenwaereld, in leere en wandel.
Dit geschryf is dan nu ingericht, om Nederland, en in het byzonder het Protestantsche Christendom, op te wekken tot het achtslaan op de teekenen van den tegenwoordigen tyd, en te waarschuwen tegen de ontzaglyke gebeurtenissen, die aanstaande zyn. Wy voor ons hebben het, tot hiertoe, in allen gevalle, raadzaamer gevonden, de uitkomst af te wachten, dan op min of meer willekeurige uitleggingen van donkere voorstellingen byzondere plichten te gronden; terwyl 'er, onzes erachtens, altyd rede genoeg overblyst, om op de gebeurtenissen der laatst verloopene jaaren, zoo met opzicht tot het burgerlyke, als godsdienstige, wel te letten, en 'er lessen van wysheid en voorzichtigheid uit op te zamelen; al is 't dat wy de zoo zeer uit één loopende, en altoos feilbaare berekeningen, van al 't geen men meent, dat, op grond van Gods woord, nog zal moeten gebeuren, van genoegzaamen grond ontbloot achten. Is 't ook van Gods oneindige wysheid wel te verwachten, dat Hy, zoo lang vóór de uitkomst, zulke voorspellingen zou hebben laaten te boek stellen, wier vervulling wy zoo klaar en duidelyk zouden kunnen vooruitzien, als dezelve aan den Schryver van dit Werkje toeschynt? Welk Gode waardig doel kan men zich daarby voorstellen?