Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij[p. 320] | |
Verdeediging of Antwoord van L.N.M. Carnot, Fransch Burger, een van de Stichters der Fransche Republiek, en conslitutioneel Lid van het Fransch Uitvoerend Bewind, op het Rapport, wegens de Zamenzweering van den 18 Fructidor van het vyfde Jaar (4 Sept. 1797), uitgebragt in den Raaa der Vyfhonderden, door J.Ch. Bailleul, uit naam eener Personeele Commissie. Uit het Fransch vertaald. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn, 1800. In gr. 8vo. 162 bl.In den voorleden Jaare maakten wy onze Leezers bekend met het deerlyk lot der na Guiana uit Frankryk gedeporteerden(*), en mogten de zodanigen onder hun, die zich, met hoe veel gevaars ook, aan 't zelve onttrokken hadden, geluk wenschen, met den dood, onder de ysselykste gedaante, ontkomen te weezen. Dan veel gelukkiger is hy te achten, dien dezelfde ramp beschooren was, en, door een tydige vlugt, dezelve wist te ontkomen. Dit was het geval van den Burger carnot, van vroeg af in de Omwentelingsgeschiedenisse van Frankryk zo veelerwegen bekend. - Deeze, mede een der Hoofdpersoonadien ten slachtoffer dier Omwentelinge verweezen, vlugtte na Duitschland. Op een Dorp, in 't hartje van Duitschland, afgezonderd leevende, ontving hy het Rapport van bailleul, en spitste zyne pen, ‘om,’ 't zyn 's Mans eigene woorden, ‘te bewyzen, dat de stukken, welke bailleul zegt onder de Ministers te berusten, gezien en geleezen te hebben, niet bestaan! - om bailleul te bewyzen, dat 'er eene menigte stukken aanweezig zyn, welke daadzaaken bevestigen, regelrecht strydig met die geene, welke hy als zeker opgeeft; - om bailleul te bewyzen, dat hy de lafhartigste en laagste van alle Bedriegers is.’ - Hy vangt aan met te zeggen, en vaart voort met te betoogen, (gelyk hy spreekt) dat het Artikel, hem betreffende, ‘slegts een zamenweefzel is van verfoeilyke lasteringen; dat 'er geen enkel woord in gevonden wordt, dat niet het kenmerk draagt van eene doordachte valschheid en van eene blykbaare trouwloosheid.’ Het is onze zaak niet, de rechtmaatigheid of onrechtmaatigheid van dit pleit te beoordeelen. Wel mogen wy 'er dit van zeggen, dat het veel, zeer veel, behelst om de Omwentelingsgeschiedenis toe te lichten, en ons veele Hoofdpersoonadien, daarin betrokken, van eene zyde te leeren kennen, van welke zy, althans veelen hunner, langen tyd, niet beschouwd werden; dat, wanneer men carnot uit het voordee- | |
[p. 321] | |
lig oogpunt, waarin by hier voorkomt, beziet, het genoegen moet schenken aan den menschenvriend, ‘dat hy,’ gelyk de Vertaaler in het Voorberigt spreekt, ‘naa de invoering van het Consulair Gouvernement, weder na zyn Vaderland is te rug geroepen.’ By het doorleezen hielden wy het oog gevestigd op hetgeen 'er bepaald met betrekking tot onze Bataafsche Republiek in voorkomt. Door het overneemen van het voornaamste, des betreffende, zullen wy den schrystrant, in dit Antwoord gehouden, best doen kennen, en zal ook de Leezer over de Vertaaling kunnen oordeelen. De woorden in het Rapport luidden: Toen men over de Hollandsche zaaken handelde; toen men het ontwerp des verdrags discutieerde, waarby men opregtelyk de belofte, aan deeze ontluikende Republiek gedaan, houden wilde, om onze belangen van de haare niet af te scheiden; toen men de middelen beraamde, om dat Land te ontrukken aan de scheuringen, waarmede de Stadhoudersgezinden en Anarchisten hetzelve beiden bedreigden; toen men maatregelen zogt, om aldaar een Gouvernement te vestigen en de Vryheid te verzekeren, hield carnot staande, dat men Holland moest opofferen; dat deszelfs lot ons onverschillig moest zyn; dat wy ons niet moesten verontrusten of Engeland iets van deszelfs eigendommen behield. Dat zy voor het overige onder elkander vegten, zo veel zy willen, zeide hy, dit zal ons niet veel kwaads doen. Carnot beantwoordt dit, op deeze wyze: ‘Men heeft nimmer in het Uitvoerend Bewind overwogen, om te weeten, hoe men dit Land zou ontrukken aan de scheuringen, waarmede beide de Stadhoudersgezinden en de Anarchisten hetzelve bedreigden; nimmer heeft men in hetzelve gesprooken om maatregelen te neemen, om aldaar een Gouvernement tot stand te brengen, en de Vryheid te verzekeren. Ik daag u uit, zo van dat alles in de Registers een enkel woord te vinden is; uitgenomen eenige brieven, die ik aan de aldaar bevelvoerende Generaals, wegens de inwendige Policie, geschreeven heb. Onze Republikeinsche Directeurs hielden zig met belangryker zaaken onledig, met meer verëerende voorslagen voor Frankryk: het kwam 'er hier op aan, te weeten, hoe men Holland het best zou mogen uitplunderen, en met welk eene verschalking men hetzelve zou overhaalen om ons in dit edelmoedig ontwerp behulpzaam te zyn. By de discussien, welke plaats hadden, ter gelegenheid. dat men zou bepaalen, volgens welk eene wyziging Holland zou begreepen zyn in het verdrag, waarover men met malmesbury te Ryssel in onderhandeling was, voer reubel hevig uit tegen de Bataafsche Natie. Zy was, zeide hy, geheel Stadhoudersgezind, zy had ons onophoudelyk verraaden, zy | |
[p. 322] | |
was een Volk uit Kooplieden bestaande, dat alle deszelfs belangen in Engeland stelde, dat geene andere wenschen vormde, dan voor de Engelschen, slegts naar het gunstig oogenblik uitzag om zig aan de Engelschen over te geeven; en de Admiraal tomas (anders t. lucas) had nog nieuwlings deszelfs Vloot, op de Kaap de Goede Hoop, aan hun verkogt; het was klaarblyklyk, dat al wat Holland in voorspoed en rykdom zou aanwinnen, slegts strekken moest ter verergering van Frankryk en ten voordeele van Engeland. 'Er was ten slotte slegts eene eenige staatkunde ten aanzien van Holland te volgen, daarin bestaande, dat men 't zelve in de volstrektste afhanglykheid zou houden, aan eene lydelyke gehoorzaamheid onderwerpen, en als een wingewest behandelen. Indien dit zo is, zeide ik hem, worden wy deerlyk bedroogen, wanneer wy den Oorlog blyven voeren om aan Holland deszelfs Colonien te doen wedergeeven, en wanneer wy by het aanbod van de teruggave van de onze het overschot onzer Marine uitputten, door het aanwenden van vrugtlooze poogingen voor eene ondankbaare Natie. Ik ben van gedagte, dat men aan Holland afvraage, welke opofferingen het, ter verkryginge van den Vrede, gereed is te doen. Maar meent gy, hervatte reubel, dat ik voor Holland de Kaap en Trinquemalo wil doen wedergeeven? Het komt 'er hier maar op aan, deeze plaatzen te herneemen, en daartoe moeten de Hollanders Geld en Schepen leveren, en daarna zal ik hun wel vertoonen, dat deeze Colonien ons toebehooren. Ik was een weinig over de geleerde Staatkunde van reubel verbysterd, en ik zag wel, dat hy zyn ontwerp wel bekookt had. Intusschen wilde ik, dat men zig, ten opzigte van het geen te Ryssel te doen stond, duidelyk verklaaren zou; dat men verklaarde, of het te doen was om het Publiek zand in de oogen te werpen, dan of men, ter goeder trouw, eene bevrediging wenschte. Men moest de deliberatien ten einde brengen. De Gevolmagtigden drongen aan om stellige instructien te bekomen. Men bragt de zaak ten einde, en reubel voerde zelf het woord. Het besluit was, om den Minister van uitwendige betrekkingen te gelasten, dat hy schryven zou, dat het Uitvoerend Bewind, jegens de Bataaven, de pligten van een getrouw Bondgenoot vervuld had, door te verklaaren, dat het niets van hunne bezittingen zou afstaan; maar dat zy nu mogten zien, tot welke opofferingen zy, ter verkryging van den Vrede, zouden willen besluiten; dat, wanneer hun oogmerk mogt zyn, alles te behouden, zy de middelen, die zy ter voortzettinge van den Oorlog konden bybrengen, zouden opgeeven; dat, wanneer deeze middelen met die der Franschen te onevenredig waren tegen de magt, | |
[p. 323] | |
welke de Engelschen hun tegenstelden, Frankryk zig tot het sluiten van eenen afzonderlyken Vrede zou verpligt zien. Gy ziet, bailleul, dat men myne conclusien aannam; ik weet niet of het uit ontzag voor de menschelykheid geschiedde, en om dat men, zonder te toonen den Oorlog te willen voortzetten, niet anders konde; maar zulks was de uitslag der raadpleegingen. Het officieele stuk wordt by den Minister der uitwendige betrekkingen gevonden; het bewyst in dit stuk, gelyk in alle de andere. Gy hebt het Wetgeevend Lichaam en de geheele Natie om den tuin geleid. Nu het Uitvoerend Bewind, voor het tegenwoordige, geenen tegenstand meer te vreezen hebbende, het masker opgeheeven, en verklaard heeft, de wapenen niet te zullen nederleggen, voor dat Engeland vernietigd is, heeft het alleen, aan deszelfs woedende moordzugt, door alles wat een vertrouwend volk misleiden, en deszelfs geestdrift kan opwekken, een schoon aanzien te geeven. En aan den anderen kant is het ook zeer eenvoudig, dat men de Hollanders doet gelooven, dat het alleen om hunnent wil, en om de getrouwheid aan de verbintenissen is, dat men tot die groote opoffering van den Vrede en het Nationaal Geluk beslooten heeft. Gy zult dan toestemmen, Burger bailleul, dat, wanneer de Oprechtheid in zigzelven alleen voor Domooren gemaakt is, het woord ten minsten voor verstandige lieden nuttig is. Maar gy hebt misschien, toen gy deeze redenen voerde, niet bemerkt, dat gy het Uitvoerend Bewind eene verpligting hebt doen aangaan, om nimmer met de Engelschen te onderhandelen, zo lang deezen zullen volhouden het geringste hunner veroveringen op Holland te behouden: dat is te zeggen, gy zegt tot Frankryk, dat hetzelve op geenen Vrede te hoopen heeft, dat de Nationaale eer eischt, dat de Republiek geenen Koophandel meer bedryve, dat Martinique onherstelbaar verlooren zy, dat de Oost-Indiën zonder teruggave aan Engeland worden afgestaan, en dat onze Bondgenooten worden opgeofferd, vermids zy, noch wy, in rechten, geen het minste deel grondgebieds verlooren hebben. Men ziet wel dat 'er Rechtsgeleerden in het Uitvoerend Bewind zyn, en dat noemt men eerlyke voorwaarden, onze Republikeinsche Directeurs waardig.’ |
|