dat de Koepokziekte in haar beloop merkelyk verschilt van de natuurlyke en ingeënte Kinderpokjes, en meent daaruit, en uit verdere gelykzoortige redeneeringen, ten vollen te kunnen bewyzen: Dat koepokken, als een onderscheide ziekte van menschenpokken, dezelve noch kunnen uitdelgen, noch het lichaam voor dezelve behoeden.
Gaarne willen wy bekennen, dat wy, by de eerste aankondiging der Koepoks-inenting, omtrent dezelve gelykzoortige gedagten voedden met die van den Heer doornik, en de geheele zaak hielden voor een Engelsche Kwakzalvery, welke, gelyk veele van dat slag, ras wederom in vergetelheid zou geraaken. Ondertusschen hebben wy met verbaazing gezien, dat deeze konstbewerking met een allervoorspoedigsten uitslag alomme is in het werk gesteld; dat 'er aan dezelve geene gestorven zyn, dan eenige zeer weinige zwakke kindertjes, (mogelyk een uit de zesduizend) die door andere bykomende ziekten reeds geheel verzwakt waren; en dat die geene, welke de Koepoks-inenting hebben ondergaan, en de waare Koepokken hebben gehad, daardoor, ten minsten voor het tegenwoordige, voor de Kinderziekte geheel onvatbaar zyn geworden. Zodanige uitkomsten hebben ons geheel van gedagten doen veranderen, en ons verpligt, om de Koepoks-inenting te beschouwen, zo niet als eene allerheilzaamste, ten minsten als eene allergewigtigste uitvinding, welke de aandagt van deskundigen ten hoogsten verdient.
Het is waar, de Heer doornik heeft het gunstig getuigenis, 't geen de ondervinding aan de Koepoks-inenting geeft, met eenige redeneeringen, afgeleid uit de onzekerheid, of zulke menschen voorheen ook de Kinderpokjes gehad zouden kunnen hebben, trachten te ontzenuwen. Dan dergelyke redeneeringen, die zeer veel klem zouden hebben, zo die geene, welke door de Koepokken tegen de Kinderpokjes gesteld worden beveiligd te zyn, maar weinige in getal waren, kunnen niet gelden, wanneer duizenden, gelyk hier het geval is, voor het goed gevolg der nieuwe konstbewerking getuigen. Het meest zou nog in aanmerking kunnen komen de volgende bedenking van onzen Schryver: ‘Hoe menigmaal ziet men, dat een nog niet gepokt hebbende Mensch, in de besmerting der Menschenpokken zynde, na een korten tyd te voren een ander