bepaalen; daar men genoegzaam weet, dat goede Tooneelspeelers zeer dikmaals den klank en de maat der versen onderdrukken, om hunne redenen met hunne gebaarden te doen overeenstemmen.
De Burger zubli, meenende eene Verhandeling te zullen moeten schryven, wanneer hy de aanmerking zoude wederleggen, dat de Poëzy in de Dramaturgie niet noodig, ja zelfs schadelyk is, toont door dit gezegde reeds, dat zulk eene wederlegging niet zo gemakkelyk gaat, als een Versjen aan Kunstvrienden te schryven, en andersdenkenden daarin als kunsteloozen, die den glans van Febus heiligdommen bezwalken, voor te stellen. Verder merkt hy by deeze gelegenheid aan, dat het de Natuur niet is, die men op het Tooneel voorstelt, maar de schoone Natuur. Wanneer men intusschen het grondbeginzel van batteux nagaat, 't welk de Dichter door deeze redenen omhelst, dan weeten wy niet, hoedanig men het met eenige Koeijen van potter zal stellen, die zeer dikmaals in een morssige huid vertoond worden; en ook niet met eenige Karakters, die men ten Tooneele voert, en die geenszins, door hunne aszichtelykheid, tot de schoone Natuur gerekend kunnen worden. - Dan het zy eens zo: het edele, het kragtige, het welluidende, dat de Natuur op het schoonst verhoogt en verzinnelykt, is de schoone Natuur, die men op het Tooneel moet daarstellen; moet dan de Muziek niet even zo goed, en met meer recht, op het Tooneel behouden worden, dan de Versen? En evenwel speelt men zeer schoone Stukken, zonder beiden.
Ondanks deeze bedenkingen, moeten wy zeggen, dat de Burger zubli den Schouwburg eenen wezenlyken dienst gedaan heeft, met deezen Gesner naar de Liesbeth te volgen. Eenige versen in dezelve zyn echter zwak; en onder deeze, is het afgebroken gezegde van gesner: zy wederkeert naar 't Dorp, zelfs beneden prosa. By een Herdruk zal dit ligtelyk, door zy keert terug naar 't Dorp, verholpen kunnen worden. - Ook het yveren van den Burger zubli tegen het veelvuldig noemen, en misbruiken van gods naam, op het Tooneel, verdient de erkentenis van braave lieden; al ware het zelfs, dat men zyn gevoelen, omtrend het minder krachtige en minder aanstotelyke van het Fransche woord Dieu, ongerymd vond.
Voor het overige hoopen wy niet, dat de uitgave en het ten tooneele voeren van deezen Gesner eenige oorzaak zal zyn, om, wanneer eene goede Vertaaling van Liesbeth, als Zangspel, met deszelfs treffende Muziek, in het licht verscheen, hetzelve niet op het Amsteldamsch Tooneel te vertoonen; want dan waarlyk zou de Burger zubli, den liefnebbers der Zang- en Speelkunst, meer ondienst dan dienst gedaan hebben; dat toch zyn oogmerk geenszins schynt te wezen.