Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrieven over Italie, in het Jaar 1785, door den Heer Du Paty, in leeven Voorzitter van het Parlement te Bourdeaux, benevens eene Lofreden op den Schryver; uit het Fransch vertaald, door Jan ten Brink, Rector der Latynsche Schoole te Harderwyk. II Deelen. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon. In 12mo. Te samen 591 bl.Hebben de Burgers feith en kantelaar zich in den lof des opgemelden Werks uitgelaaten(*), wy hebben desgelyks, door een en ander uit hetzelve in ons Mengelwerk over te neemen, 't zelve zydelings aangepreezen. Wel te recht merkt de Vertaaler van het geheel, ten | |
[p. 273] | |
brink, aan, dat het vertaalen deezer Brieven aller Vertaaleren werk niet is; en hoe menig een Werk zien wy, heden ten dage, door jammerhartige Vertaalingen, voor den Nederlander bedorven! Du paty is zonderling van Styl, en, schoon wy zyn Styl, als een Brievenstyl, geheel wraaken, is 'er iets klemmends in; dezelve mag kragtig, kort, sterk figuurlyk, geheel oorspronglyk, doch teffens ook onregelmaatig heeten, gelyk de bekwaame Vertaaler zich uitdrukt. Ja, zyn Styl is dikwyls stout, volgens de waardeering des Lofredenaars, en hy is, zo als deeze 'er byvoegt, kwistig met zyn vernuft: ‘dan hy is,’ laat hy volgen, ‘een man van Letteren, die eene eigene manier heeft, die schildert al het geen hy ziet, en bezielt al het geen hy schildert;’ en laat daarop, hem verder schetzende, zich dus hooren: ‘Welk een rang verdient een reiziger, die den invloed aanwyst, welken de wetten en de regeeringsvormen op de volken, door hem bezogt, hebben, die geduldig genoeg is om alles te onderzoeken, verlicht genoeg om de verschynzelen naar geen vooraf gevormd stelzel te plooien, wysgeerig genoeg om niets te overdryven? Welk een rang verdient de regtsgeleerde, die de wetten aan het onderzoek der rede onderwerpt, die de gebreken onzer crimineele wetten ontdekt, die eene groote omwenteling bewerkt, door eene byzondere zaak tot eene algemeene te maaken, die het volk dwingt om hem te leezen, en zich aangaande één zyner gewigtigste belangen te onderrichten, door de gegrondste redeneering met alle de vervoeringen der welspreekenheid te vereenigen? Welk een rang verdient de regter, die als een wyze de wetten bestudeert, die de onvervreemdbaare rechten van den mensch verdeedigt, en die, gedwongen om zyn post te verlaaten, zyne bezittingen en het overige van zyn leeven aan eenen belangryken arbeid ten aanzien der wetten, aan het beschermen der ongelukkigen, aan het ontrukken der onschuldigen aan de straf toewydt? - Bevoegde Oordeelaars,’ dus besluit hy, ‘tellen hem ongetwyfeld onder die Mannen, welken door hun character, hunne wysbegeerte, hunne begaafdheden, hunne kunde en deugd, de letteren, het rechter-ampt, en de menschheid tot eere gestrekt hebben.’ Ten aanziene van dit Werk in 't byzonder laat de Losredenaar zich in deezer voege hooren: ‘De Heer | |
[p. 274] | |
du paty heeft Italie bestudeerd, dat land, waar de rechtsgeleerdheid beoefend wordt, waar men een groot aantal van Staaten telt, wier inrichting en wetten verschillend zyn, en waar de Wysgeer vrylyk de Vorsten, de bestuurders, de rechters en de volken ondervraagen kan. - Italie beloofde hem eene menigte van belangryke stukken; hy heeft dezelve verzameld, en publiek gemaakt in zyne Brieven over Italie. Hy heeft noch de gedenkstukken der kunst, noch de schoonheden der natuur voorbygezien. Doch ik moet den wysgeerigen rechter schetzen, die de deugden en gebreken der wetten bespiedt; zulk een is de waarlyk nuttige reiziger; in die aanmerkingen van den Heer du paty vind ik volkomen zyne wysheid, zyn vernuft, zyne kunde; en dan giet zyn Styl, rein als de zon op eenen schoonen lentedag, stroomen van licht uit, die aanvuuren en niet vermoeien, die altyd verlichten en nimmer verblinden.’ Een schets van de Reis gegeeven hebbende, vaart hy voort: ‘Du paty heeft gezien, 't geen zyne voorgangers niet hadden bemerkt; hy heeft alles bestudeerd; de wysbegeerte maatigde zyne vuurige ziel; en deze zo welspreekende, zo gevoelvolle man klimt bedaard van uitwerkzelen tot oorzaaken op, om bedaard van oorzaaken tot gevolgen neêr te daalen, verheft zich met kragt tegen misbruiken, pleit met warmte voor ongelukkigen, roemt met geestvervoering het goede: men is overtuigd, dat hy zyne geestvervoering in bedwang hieldt, toen hy de verkeerdheden van Genua, Lucca, Rome, en Napels onderzocht, en zyne bewondering, toen hy de wyze veranderingen van leopold beschouwde. Met koelen bloede verzamelt hy de byzonderheden, proeft derzelver echtheid, en vergelykt ze met elkanderen; en wanneer hy zich op eenen vasten grond vestigen kan, dan geeft hy zich aan de onderscheiden beweegingen zyner ziele over; en zo men uit zyne reis opmaaken moet, dat de barbaarsche edelen Lucca en Genua moeten beminnen, dat de ongelukkigen, die alleen wenschen het leeven te behouden, te Rome en te Napels kunnen blyven, dat de verlichte, de nyvere, de werkzaame man Toscanen zal verkiezen, zo is dit de slotsom der aangevoerde byzonderheden.’ Zo spreekt de Lofredenaar, en goeddeels naar waarheid; dan het is die eigenste byzonderheid van styl en | |
[p. 275] | |
voordragt, welke den kundigen Vertaaler, overeenkomstig met zyne des opgegeevene aanmerkingen in het Voorberigt, bepaald heeft, om in de overzetting het oorspronglyke, in alle byzonderheden, zo naauwkeurig by te blyven, als de aart der onderscheide taalen toeliet, en hem buiten het duistere deedt blyven. Zien wy het Werk zelve in; brengen wy 'er een en ander voorbeeld uit by, om daardoor, 't geen Lofredenaar, Vertaaler en wy aangemerkt hebben, te staaven. Een Inhoud, agter het IIde Deel gevoegd, doet den loop en de hoofdbyzonderheden van elken Brief kennen; derzelver getal is niet minder dan 115. Van Genua de ongunstigste beschryving, ten aanziene van de Zeden, gegeeven hebbende, luidt het slot: ‘Het Bygeloof is in Genua op het hoogst. De straaten zyn zwart van Priesters en Monniken, en worden overvloedig door Madones verlicht. - De Stad vertoont de zonderlingste tegenstrydigheden. 'Er heerscht zo vele onkuischheid, dat 'er geen openbaare hoeren zyn; 'er zyn zo vele Priesters, dat 'er geen Godsdienst is; 'er zyn zo vele menschen die regeeren, dat 'er geen regeering is; 'er worden zo vele aalmoessen gegeeven, dat het 'er van armen krielt.’ Kunstverrukking is onzen Reiziger eigen; en drukt hy, by voorbeeld, dezelve, in eenen Brieve uit Florence, in deezer voege uit: ‘Zie daar de vierde maal dat ik haar zie, en ik heb haar nog niet gezien - Sedert twee uuren beschouw ik haar, en ik kan my niet moede maaken haar te beschouwen - Ik wenschte haar te kunnen schilderen, en ik kan haar zelfs niet beschryven - zy zal altyd aan het penseel, aan den beitel, en aan de woorden ontslippen; 'er bestaat gene taal op de waereld, die zo vele bekoorelykheden zou kunnen nabootzen. Gy ziet dat ik van de Mediceïsche venus spreek. Ik zit voor haar met de pen in de hand. Verbeeld u iets duizendmaal schooner, dan al het schoone, dat gy immer gezien hebt; duizendmaal roerender, dan alles, wat u heeft kunnen roeren; duizendmaal verrukkender, dan alles, dat u heeft kunnen verrukken: dat is de Mediceïsche venus. In deeze venus is werklyk alles venus. Alles, wat gy in haar gewaar wordt, is ene bevalligheid. | |
[p. 276] | |
De geheele oppervlakte van dit bekoorelyk beeld bloeit van jeugd, en schittert van Godlykheid. Geloof niet dat ik overdryve; ik spreek niet met geestvervoering: beschouw zelve dit hoofd! Ademt niet elk dezer trekken wellust, gelyk ieder blad van ene roos de roos waassemt? In welk een doolhof van schoonheden verliest het oog zich en verdwaalt? Het klimt af, of liever het glydt van schoonheid tot schoonheid, van bevalligheid tot bevalligheid, van bekoorelykheid tot bekoorelykheid, van den kruin van dit Godlyk voorhoofd tot aan het uiterste van den Godlyken voet, zonder aan iets de voorkeur te kunnen geeven, zonder ergens te kunnen stilstaan: het durst op deze vingers niet blyven rusten; het durft zich op dezen boezem niet gevestigd houden, hy is zo rein!’ Veelvuldige gelegenheden komen du paty voor, om met het Bygeloof te spotten. Te Rome langzaam zynen weg na het Capitool gaande, ‘reedt 'er, schryft hy, op het oogenblik ene koets voorby, waarin twee Franciscaners waren, de een agter-, de ander voor-in, die iets tusschen hunne benen hielden, 't geen ik niet kon onderscheiden. Alle menschen stonden stil, en groeteden met een diepen eerbied. Ik vroeg, aan wien die groet gericht was. Aan den bambino, antwoordde men my, welke deeze goede Vaders aan een' prelaat gaan brengen, die erg ziek is, en aan wien de Geneesheeren wanhoopen. Ik liet my vervolgens dien ganschen bambino uitleggen. De bambino is een kleine houten jesus, ryk gekleed. Het klooster, 't welk het geluk heeft 'er bezitter van te zyn, heeft gene andere inkomsten. Zo dra iemand ernstig ziek is, gaat men den bambino haalen, en wel in ene koets, want hy gaat nooit te voet. Twee Franciscaners geleiden en plaatzen hem naast den zieken, en blyven daar op deszelfs kosten, tot dat hy dood of hersteld is. De bambino is altyd in beweeging; men vecht somtyds aan de deur van het klooster om hem te hebben; men scheurt hem uit de handen van anderen, vooral in den zomer; hoewel hy zich dan durer laat betaalen, om de drokte en de hitte. Dit is billyk.’ | |
[p. 277] | |
Een Heer van zo veel gevoels als onze Reiziger kon te Rome niet nalaaten het oog op de Romeininnen te laaten vallen; een Brief beschryft deezer uitwendig voorkomen, een andere derzelver zedelyke gesteltenisse, en geeft ons deeze trekken: ‘Wat is de liefde by de Romeinsche Vrouwen? Het geen zy zyn kan in ene luchtstreek en onder zeden, alwaar zy byna nimmer hinderpaalen ontmoet, die haar versterken, of vooroordeelen, die haar waarde byzetten, of zedelyke beginzelen, die haar versieren, of dwang, die haar onderhoudt, of, met één woord, omstandigheden, die 'er, gelyk zeer dikwyls by onze zeden, een geluk, ene zegepraal, en ene deugd van maaken. De liefde is by de Romeinsche Vrouwen of een tydverdryf, of ene bezigheid, of ene gril; en geduurende een zeer korten tyd ene behoefte: want zy voldoen dezelve zeer snel; haar hart bemint, zo dra het huwbaar is. Van liefde te spreeken, behoorde een der geheimen van de liefde te zyn; de liefde is hier een der gewone onderwerpen in de gesprekken, even gelyk dat van den regen en van het schoone weêr, van de aankomst van een Vreemdeling, van de bevordering van dezen of genen tot een ampt, van ene processie. Men spreekt 'er over met de dochters in tegenwoordigheid der moeders; de moeders zelve spreeken 'er over in tegenwoordigheid harer dochters. Een moeder zegt zeer openhartig, “myne dochter eet niet, slaapt niet; zy is verliefd.” Even als of zy zeide, “zy heeft de koorts.” Ik heb priesters met jonge juffers zien dansen, en het was gene schande; wat meer is, het werd niet als belagchlyk aangezien: want hier heeft noch kunne, noch waardigheid, noch ouderdom, eenige onderscheidende welvoeglykheid of eerbewyzingen. Een grysaart, een krygsman en kardinaal praat met een jong meisjen, in een hoek, in het donker, en wel over - liesde. De taal is even ongebonden als het luchtgestel: zo dra men iets aan ene vrouw kan zeggen, zegt men haar alles. Evenwel zyn de meisjens over het algemeen vry verstandig: byna allen behouden zy tot voor het altaar den maagdom, niet van hun hart, maar van hun lighaam, waarvan de Italiänen veel werks maaken. | |
[p. 278] | |
De meisjens besteden hare eerste jeugd, om onder de oogen harer moeders de lessen in werking te brengen, welke zy van dezelven ontvangen hebben in de kunst om een' man te vangen. Doch daar de mannen op hunne hoede zyn, spannen zy wel twintigmaalen hare strikken, voor dat zy 'er één kunnen vangen. Zy verwaarlozen niets om 'er in te slaagen, behalven dit, dat zy niets verwaarlozen. De openlykste minnehandel bezwalkt hier den goeden naam niet; afkeerigheid van denzelven wordt in ene Vrouw als lelykheid, en galanterie als schoonheid aangezien. Wel nu? zy bemint. De Vrouwen verlaaten de liefde, dat is de mannen niet, dan wanneer zy dezelve niet langer kunnen betaalen.’ Behalven veele aanmerkingen van dien aart op de Volkszeden te Rome, waar de Reiziger zich lang onthoudt, en in de ommestreeken van welke Stad hy rondzwerft, mag hy ten opzigte van zyne veelvuldige waarneemingen te recht schryven: ‘Andere zullen van Rome schilderstukken, marmer, medailles, voortbrengzelen van de natuurlyke historie medebrengen: ik voor my zal aandoeningen, gevoelens en denkbeelden medebrengen, en vooral denkbeelden, gevoelens en aandoeningen, die aan den voet van antique zuilen, op den top van triumphbogen, diep in verwoeste graf-gestichten, en op den bemoschten rand van fonteinen gebooren worden.’ Een aantal Brieven bewyzen, dat hy woord houdt. Zy maaken het laatste van het Eerste, en het begin des Tweeden Deels uit. Zy spreeken vaak in den toon der kunstverrukking. Laaten wy hooren, wat hy van den Paus, in den Jaare 1785, schryft, byzonder wat diens magt betreft. ‘Verkeerdlyk zou men waanen, dat het geestelyk gezag van den Paus van zyn waereldlyk gezag zou kunnen afgescheiden worden. Het is onbetwistbaar, dat de kroon des Konings den myter des Priesters ondersteunt: dezelve vaneen te scheiden, zou zyn, dezelve te verbreeken. De natuurlyke sterkte is de noodzaaklyke grondslag van alle de zedelyke magten, die, om eigenlyk te spreeken, zelve ook niets anders zyn dan natuurlyke magten, doch samengesteld en verborgen. | |
[p. 279] | |
Het waereldlyk gezag van den Paus zal waarschynlyk niet ophouden, dan wanneer 'er niets dan Godsdienst zonder bygeloof zyn zal. Hoe lang een bestaan vergunt deze bedreiging nog! Want het zal voor den Godsdienst en de Wysbegeerte misschien onmogelyk zyn, het catholicismus van alle bygeloof te zuiveren. De natuurlyke zwakheid van den menschlyken geest, de onverwinnelyke onkunde der laagste standen van de maatschappy, de kragt der gewoonte, het belang der veelvuldige driften, zullen altyd beletten, dat de Christlyke Godsdienst volmaakt gezuiverd worde; dat hy zich weder naar den hemel verheffe, van waar hy is nedergedaald, en tot die eenvoudige en verheven denkbeelden terugkeere, welken de gewoone menschen niet bereiken kunnen. Maar, zal men zeggen, de kerklyke staat is thands zo zwak! Hy is nimmer zo bestendig geweest, dan sedert hy zo zwak is. Hy heeft in het vervolg niets meer te vreezen: want hy is in het vervolg niet meer te vreezen.’ - Vergelyken wy hiermede het zints dien tyd, vóór het einde der toen loopende Eeuwe, gebeurde omtrent dien Zetel, wy ontdekken, hoe tegenstellingen, waarvan onze Schryver tot overloopens vol is, niet altoos proeve houden. Hoe veel, hoe zeer veel, vindt du paty niet te Rome te berispen, en de Godsdienst-verbastering aldaar met welverdiende afzigtige trekken af te maalen! Napels en de Omtrek is mede ryk voor zynen bespiegelenden geest. Welk een tafereel van Salerne! ‘'Er zyn in Salerne tien monniken-kloosters, vyf gemeenten, één bisschop, twee kweekscholen, één kapittel en tien duizend zielen. 'Er zyn zo vele kloosters in de Stad, dat 'er geen schip in de haven is. Rampzalige Stad, die door witte, zwarte, roode, graauwe en nog andere Insecten verslonden wordt! Alle de huizen zyn 'er vol van. De tyd zal komen, waarin de Italiänen, by hunne algemeene reiniging, ook dit ongedierte zullen afschudden.’ In Napels vindt onze Regtsgeleerde ruime stoffe, om de verkeerdheden, in dit vak heerschende, met gloeiende kleuren te maalen. ‘Alleen voor het Koningryk Napels, buiten Sicilie, dat is voor byna vier millioen in- | |
[p. 280] | |
woonders, telt men omtrent dertig duizend advocaaten of procureurs!’ Deezer handel wordt in 't breede ontvouwd. Treffend is de beschryving der uitbarsting van den Vesuvius. De Brief, deeze behelzende, is op den top van dien Berg, by het licht eener uitbarstinge te middernagt, aangevangen. - De lugts- en landsgesteldheid schetst hy met deeze trekken: ‘Wonderbaare vereeniging der helderste, levendigste en schoonste kleuren, waarmede de natuur het aardryk beschildert! Het meest schitterend goud der sterren, het levendigst blaauw der bloemen, de meest flonkerende vlam der vulkanen, de blaauwste golven der zee, het somberst blaauw der lucht, de zuiverste straalen der zon! Voeg by dit tafereel alles, wat de uuren 'er by doen toe- en afneemen, wanneer zy in haren snellen loop dit schoon oord doortrekken, alle die schaduwen, al dat licht, met één woord alle die onmerkbare overgangen van licht tot schaduw, waarmede ieder uur, op hare beurt het penseel der natuur neemende, de oppervlakte wyzigt. Welke koele morgens! welke schitterende middagen! welke kalme en stille avonden! eindelyk welke verliefde nachten!’ De Vertaaler heeft hier en daar eene ophelderende aantekening aan den voet der bladzyden geplaatst. Jammer dat de proeven niet beter nagezien zyn: want de meeste taal- en spelfouten, de ongelykheden in de spelling, schryven wy daar aan toe. - De Uitgeever zal zyne reden gehad hebben, om dit kleine formaat te kiezen; het groot 8vo. formaat, waarin wy zo veel over Italie hebben, behaagt ons beter; en zou hetzelve deeze Reis eene geschikter plaats geeven by de veelvuldige Reizen door Italie, hier te lande zints eenigen tyd in 't licht gezonden. Waarin deeze zich onderscheidt, zal het opgegeevene genoegzaam uitwyzen. |
|