Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij[p. 253] | |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Algemeene Kerkelyke Geschiedenis der Christenen, door Ysbrand van Hamelsveld. IIde Deel. Met Plaaten. Te Haarlem, by F. Bohn, 1800. In gr. 8vo. 448 bl.Naa onze Leezers overgeweezen te hebben tot onze Beoordeeling van den aanvang deezes Werks(*), mogen wy zeggen, dat de Schryver den eigensten pryzenswaardigen voet houdt. Schoot ons toen geene plaatsruimte over, om uit de Geschiedenis zelve iets mede te deelen, thans zullen wy dit kunnen doen, naa de opgave van den hoofdinhoud deezes Tweeden Deels. Hetzelve vangt aan met het Tweede Boek, bevattende het Tweede Tydperk, van den dood van joannes, den laatsten der Apostelen, tot aan de Regeering van den Keizer konstantyn, in het begin der vierde Eeuwe. Het is in zeven Hoofdstukken onderscheiden, waarvan de Opschriften zyn: (I) Geschiedenis der Christenen, onder de Regeering van Keizer trajanus - (II) Onder de Regeering van den Keizer aelius adrianus - (III) Onder de Regeering van den Keizer antoninus pius - (IV) Onder de Regeering van Keizer marcus aurelius, den Wysgeer - (V) Onder de Regeering van commodus tot aan die van severus - (VI) Onder den Keizer severus en zyne Opvolgers tot alexander. - Het (VII) brengt de Geschiedenis der Christenen, van de Vervolging door maximinus, tot de Vervolging onder decius, en deszelfs dood. Het blykt uit deeze opgave des laatsten Hoofdstuks, dat dit Tydperk met dit Deel niet is afgewerkt. Nog veel meldenswaardigs in 't zelve valt 'er te vermelden; ‘doch, opdat de dikte der Boekdeelen van onze Ge- | |
[p. 254] | |
schiedenis geëvenredigd blyve, maake het verhaal der Vervolginge onder den Keizer decius ook een einde aan dit Deel,’ schryft onze Geschiedboeker. Hoe kort van hamelsveld de Leerstellingen der Gnostiken ook behandele, zal dit gedeelte zommigen verveelen; dan was het noodig, 'er dit van te melden, om tot het besluit te komen: ‘Hoe zeer de door ons tot hier toe beschreeven Dwaalleeraars zich den naam van Christenen aanmaatigden, echter is het, uit vergelyking van hunne gevoelens met de Heilige Schriften der Christenen, openbaar, dat zy eigenlyk met de Christenen niets gemeen hadden, maar als op zichzelven staande Gezindheden moeten worden aangemerkt.’ Ten aanziene van de Verweerschriften der Christenen vinden wy deeze welgepaste algemeene aanmerking: ‘Deeze (de Verweerschriften van quadratus en aristides) waren de eerste, ons bekende, proeven van Verweerschriften der Christenen, welke van nu af aan vermenigvuldigden, gelyk wy zien zullen, en, aan de Keizers en aanzienlyke lieden aangeboden, dienden om hun een beter denkbeeld te geeven van het Christendom. De kundige opstellers derzelven legden zich byzonder toe, om de lasteringen der Heidenen te wederleggen, en de deugdzaamheid der Christenen aan te wyzen, benevens de voortreflykheid van derzelver Godsdienst boven den Heidenschen. Die, welke onze tyden bereikt hebben, zyn voor ons dierbaare stukken, uit welke wy de gesteldheid van de Christenen dier vroege tyden, in veele byzonderheden, kunnen opmaaken: het is waar, dat deeze verdeedigers van het Christendom zich, doorgaans, sterker betoonen in hunne tegenwerpingen tegen de Heidenen, dan in opgeklaarde denkbeelden omtrent den inhoud der Leere van jesus en zyne Apostelen; ook zyn hunne uitdrukkingen, nopens de Zeden der Christenen, nu en dan niet vry van grootspraak, maar nogthans niet tegen de waarheid, gelyk uit de overeenstemming der Geschiedenis blykt; zo als zy dan ook ongemeenen dienst aan de Christenen beweezen, en de waarheid van hunnen Godsdienst in het licht gesteld hebben.’ Van hamelsveld betoont zich zeer omzigtig, in de bewyzen voor het Christendom, schoon ten eenigen tyde gangbaare munt, als geldig aan te neemen: 't geen hy zeer juist omtrent de veel gerugts gemaakt heb- | |
[p. 255] | |
bende Sibillynsche Verzen aanmerkt, kan 'er, onder veele andere, ten bewyze van strekken. Ongemeen breedvoerig is onze Geschiedboeker over ireneus; dan hy beschouwt deezen Kerkvader, gelyk ook de anderen, niet alleen van zyne voordeeligste, maar ook van zyne zwakste zyde. 's Mans duistere schryfwyze heeft aanleiding gegeeven tot het denkbeeld, dat men by dien Kerkvader het gebruik des Kinderdoops vermeld vindt; doch van hamelsveld toont, de plaats, daarvoor bygebragt, aanhaalende, hoe 'er dit niet in gelegen is; besluitende: ‘Men moet, derhalven, erkennen, dat 'er, vóór tertullianus, geene duidelyke geschiedkundige berigten zyn van het gebruik, om ook Kinderen te doopen, onder de Christenen.’ Ter gelegenheid van den Twist over het Paaschfeest vermeldt onze Geschiedschryver: ‘Deeze gebeurtenis is daarom ook merkwaardig, om dat zy ons een recht denkbeeld geeft van de byeenkomsten der onderscheidene Christelyke Gemeenten, in Kerkelyke Vergaderingen, die zy met een Grieksch woord συνοδος, Synode, noemden, om over haare algemeene belangen te raadpleegen; welke ten deezen tyde gehouden werden, en kort daar na zoo sterk vermenigvuldigden. Zo lang de Christenen nog weinig in getal waren, hadden de byzondere Gemeenten weinige, ten minsten geene geregelde gemeenschap met malkanderen; doch in getal en aanzien toeneemende, werd het noodzaaklyk, dat zy, daar zy toch dezelfde belangen hadden, en door het zelfde Geloof vereenigd waren, door afgevaardigden samen kwamen, en onderling beraadslaagden. Wy hebben, behalven de Vergadering te Jerusalem ten tyde der Apostelen gehouden, 'er geene voorbeelden van ontmoet, dan één in het Jaar 125, in Sicilie, in de zaak van heracleon, en vervolgens anderen, by gelegenheid van de scheuring der Montanisten; maar by gelegenheid van den twist over het Pascha zien wy 'er verscheiden, in verscheiden gewesten, byeenkomen. Voorbeelden van algemeene Kerkvergaderingen (Concilien) heeft men niet, voor dat de Keizers van het Romeinsche Ryk den Christelyken Godsdienst omhelsd hadden. Evenwel, deeze Gewestelyke Kerkvergaderingen deelden, door brieven, aan malkanderen den uitslag hunner raadpleegingen mede. Men vaardigde naa dezelve de Bisschoppen der byzondere Gemeenten af, nu en dan echter ook eenen of an- | |
[p. 256] | |
deren uit de Oudsten, of Ouderlingen; doch wy vinden niet, dat andere Leden der Gemeenten daar toe gebruikt werden. Deeze byzonderheid deed het aanzien der Bisschoppen spoedig ryzen, welke, in deeze Vergaderingen, in naam van hunne Gemeenten spraken en handelden; en dewyl de Bisschoppen uit één Gewest in de Hoofdstad van dat Gewest (Metropolis) byeen kwamen, werd somtyds aan den Oudsten deezer Bisschoppen, maar doorgaans aan den Bisschop dier Hoofdstad, de eere toegestaan om in de vergadering voor te zitten; waar door soortgelyke Bisschoppen (Metropolitaanen) spoedig zekere soort van waardigheid boven de andere Bisschoppen, die tot hier toe gelyk gestaan hadden, bekwamen, of zich aanmaatigden, die ook, in 't vervolg, door de benaaming van Aartsbisschop is uitgedrukt. - Op deeze wyze vormde zich, allengs, in de Christelyke Kerk, een stelzel van Hiërarchie, of Geestelyke Regeering, uit in het eerst nuttige en goede inrichtingen; doch by welke men zich al te veel verliet op de Godsvrucht en kunde der Bisschoppen, welke zich echter spoedig door menschlyke driften van hoogmoed, partyschap, en onverdraagzaamheid lieten vervoeren; terwyl zy zich aanmaatigden, om de uitspraken van deeze hunne Vergaderingen, en derzelver Besluiten, die zy Canones (Regels of Voorschriften) noemden, aan de Christenen op te dringen, als in den naam van God, en onder den invloed van den Heiligen Geest, genomen, en dus onfeilbaar en geweeten-verbindend, en zulks niet alleen met betrekking tot zaaken, betreffende den uitwendigen Eerdienst, en het geen men in zynen handel en wandel hadt waar te neemen; maar ook met betrekking tot de Leere, wanneer daaromtrent twisten ontstonden, wat men te gelooven hadt.’ Te eigenaartig hier by voegende, om het niet te vermelden, is, 't geen onze Kerklyke Geschiedschryver aantekent, over de benaaming van Ordo, de Orde der Leeraaren, en die van Plebs, of het Volk, aan de overige gegeeven; dan wy moeten, als zeer toelichtende, geheel overneemen, wat hy van eene andere benaaming van onderscheiding, by tertullianus het eerst voorkomende, en waarschynlyk in diens tyd eerst opgekomen, vermeldt; eene benaaming, die nog grooter misbruiken in 't vervolg voortbragt, ‘te weeten de benaaming van Clerus en Clerici, om de Leeraaren, Opzienders en Bedienaaren der Gemeen- | |
[p. 257] | |
te, die men ook Geestelykheid of Geestelyken genoemd heeft, en Laici, om de overige Christenen, naderhand ook Wereldlyken genoemd, te betekenen. - Clerus betekent, in het Grieksch, een erfdeel, erfbezitting, eene benaaming, met welke in het Oude Testament, in de vertaaling der LXX, dikwyls het Israëlitische Volk als een eigendomlyk Volk van God werd aangeduid, in welken zin petrus de Apostel ze op de Christenen toepast (1 petr. V:3); byzonder werden de Priesters en Leviten, als aan God gewyd, Gods Erfdeel, gelyk God hun erfdeel of bezitting, genoemd. En in deezen zin is de Christelyke Geestelykheid, misschien wel op hun eigen voorgang, Clerus en Clerici(*) genoemd. - Tegen hun worden dan de overige Christenen, onder den naam van Laici, het Volk, naderhand Leeken, overgesteld, welk woord Leeken vervolgens eene zeer vernederende en veragtelyke betekenis gekregen heeft. - Uit zodanige beginselen is de magt en het gezag der Geestelykheid allengs opgewassen, en de waare natuur van het Christendom meer en meer verbasterd geworden. Deeze Geestelykheid matigde zich spoedig aan, alleen de Kerk te verbeelden, en zich alle eere, die men aan de Kerk toekende, toe te eigenen; welke eere der Kerke niet weinig vergrootte, nadat men haar onder het denkbeeld eener Moeder voorstelde, die, tevens Maagd, haare kinderen met de heilige melk, dat is het Kinderlyk woord, voedt(†), maar ook de Kerk nevens den Vader, den Zoon en Heiligen Geest, noemde, gelyk tertullianus(‡), by gelegenheid zyner verklaaring van de aanspraak in het gebed des Heeren, Onze Vader, enz. “Insgelyks wordt hier in den Vader de Zoon aangeroepen. Zoo zegt hy: Ik en de Vader zyn één. Zelfs wordt de Moeder, de Kerk, niet voorbygegaan, nademaal de Moeder in den Vader en den Zoon herkend wordt, | |
[p. 258] | |
over welke ook de naam des Vaders en des Zoons bestaat(*).” Is het wel te verwonderen, dat zulke verwarde en duistere begrippen en taal, in vervolg van tyd, zoo veel verwarring in het Leerstuk, aangaande de Kerk, gebracht hebben?’ Onze Geschiedschryver toont alzins, niet blind te weezen omtrent de Gebreken der Kerkvaderen; hy brengt ze den Leezeren zo wel als hunne goede hoedanigheden onder 't ooge; 't welk wy, liet ons bestek zulks toe, met zyne welgepaste aanmerkingen over de Zedeleer der Kerkvaderen zouden kunnen staaven. Wy ontmoeten in deeze Kerkelyke Geschiedenis, gelyk zulks onvermydelyk is, veele kleinigheden en beuzelingen; doch ze worden als zodanig behandeld, en zomtyds op eene leerzaame wyze toegelicht; gelyk wy zouden kunnen toonen, met de Historie van ursula met elfduizend Maagden, alsmede die der Zeven Slaapers, en dergelyke. Van hamelsveld maakt Aantekeningen, haalt Getuigenissen aan, doch doet het beide met eene spaarzaamheid en beknoptheid, welke te pryzen zyn. Met genoegen hebben wy gezien het veelvuldig gebruik, door hem gemaakt van de Noodige Ophelderingen tot mosheim's Kerklyke Geschiedenis. |
|