Haagsche Hervormden, zyne Gemeente nog eens over een aangelegen onderwerp heeft willen onderhouden. Hy had by zich zelven niet de minste gedachte of voorneemen, om dezelve in 't licht te geeven; maar doet dit nu evenwel, met een christelyk doel, ter voldoening aan het aanhoudend verlangen van veelen.
Eerst wordt, naar aanleiding van den text, gesproken over het zalig lot, dat Gods volk namaals te wachten heeft, door den Apostel dus uitgedrukt: En alzoo zullen wy altoos by den Heere zyn. Dit onderstelt, dat zy altoos by elkander zyn en blyven zullen. 'Er zal eene allertederste, hartelykste en zuiverste vriendschap gevonden worden, niet slechts tusschen eenige weinigen, maar tusschen alle de gezaligden zonder eenige uitzondering. Maar dit geluk zal merkelyk vergroot worden, naardien zy te samen altyd by den Heere zullen zyn. 't Geen te kennen geeft: 1) dat zy in dezelfde plaats zyn zullen, daar de Heer is, (in den derden hemel, eene plaats, die de Eerw. serrurier, in eene aanteekening op bl. 28, 29, met sommigen, van het zoogenaamd paradys, waardoor men dan de verblyfplaats der afgestorvenen, tot op den dag der opstandinge, verstaat, wil onderscheiden hebben.) 2) In den zelfden staat. 3) In naauwen omgang en gemeenzaame verkeering met den Heere. Welk alles, in den gewoonen leertrant, geleidelyk wordt ontvouwd. Vervolgends bepaalt de Leeraar de aandacht zyner Toehoorderen by het betaamelyk gebruik, 't welk Christenen van deze Leer, by 't afsterven van Godvruchtige naastbestaanden en vrienden, behooren te maaken: Zy moeten malkanderen met deze woorden (met deze gewigtige waarheden) vertroosten; niet zoo onmaatig, onredelyk, en buitenspoorig bedroefd zyn, gelyk de Heidenen, die geene hoop hebben. Eindelyk worden uit het verhandelde deze toepasselyke waarheden afgeleid. 1) Christenen moeten zich verblyden in de hoop. 2) 't Lot van den godloozen, en van elken zondaar, zal daarvan veel verschillen. 3) 'Er behoort hier reeds een naauwe band van vereeniging tusschen de geenen, die den Heere vreezen, plaats te hebben. 4) Wy moeten toezien, dat wy ons ook wachten van gebruiken en gewoonten, die nog onder ons plaats hebben, en die tegen den aart
en den geest van 't waare Kristendom stryden, schoon ze als zoodanig niet beschouwd of er-