slagen worden over de Burgery, en dat wel zo, dat het beste, dat wil zeggen het rykste deel, niet al te veel geve: men beraamt dan ook een plan, waardoor volstrekt alleen de middenstand wordt gedrukt, terwyl de Burgemeester op zyn best maar een paar daalders geven zal: de Raadsheer belooft hem
getrouw zyne hulp hiertoe; maar hy krygt daarvoor ook het goede woord, julia wordt zeker zyne vrouw. Toevallig had een Kamer-husaar van den Generaal alles afgeluisterd; en nu is de maat van den Commissaris, die reeds ene zware verandwoording had, volkomen vol. Ludolf had den Generaal ook reeds onderricht, hoe schandelyk laag men by de vorige Contributien de Burgery had gedrukt, en hoe het denkelyk nu weder wezen zou. Van dat gehele plan wordt dan nu ook niets: het byeengebrachte geld moet 'er zyn; maar de Generaal zal zelve den omslag maken, en alzo voor de restitutie zorgen. Men is op ludolf woedende, zal hem ruïneren, en hy heeft zelve nu alle hoop op de hand van julia opgegeven, wat 'er ook gebeuren mogt. Hare gesprekken met den Generaal en haren Minnaar maken alles nog belangryker, en kenmerken het wel brave, maar toch zwakke, meisje, en den edelen, sterkeren man. Echter houdt zich de Generaal, als of ook hy begrypt, julia moet van ludolf afzien, en hy heeft zynen Leger-Thesaurier voor haar uitgekozen. Het meisje smeekt, maar te vergeefsch; zy moet dien man toch opwachten, en - het is ludolf. Even zeer, maar minder aangenaam, worden de Burgemeester, Raadsheer, en Provlant Commissaris verrascht, toen ludolf, in deze zyne qualiteit, de Contributie van hun ontfangt. Maar daar de Burgemeester nu het huwlyk van julia met ludolf toestemt, en richard liever van haar afzien, dan eeuwigdurend arrest in de hoofdwacht hebben wil, zo loopt alles naar genoegen af. Garbe alleen wordt het kind van de rekening: met hartelyke vreugd brengen de Husaren, wien hy al zo lang zwart hondenbrood had laten bakken, hem weg.
Ziet daar het hoofdbeloop van dit Stuk, dat ons zeer wel bevalt, en dat wy onze Lezers durven aanpryzen.
Hier boven, bladz. 180, reg. 15 v.o. staat p. 29, lees p. 99.