Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize door de Majory van 's Hertogenbosch, in den Jaare 1799. In Brieven. Met Plaaten. Te Amsterdam, by A.B. Saakes, 1800. In gr. 8vo.Wy hielden de vroeger uitgegeevene Reize van deezen zelfden Reiziger(*) voor geene Kamerreize, en hy pryst ons, wegens dit regtmaatig oordeel, in een Naaschrift, aan de Voorreden toegevoegd; in welke hy het lot, zyner voorgaande Reize bejegend, in 't breede opgeeft, en dezelve tegen eene en andere aantyging verdeedigt. Wy mengen ons niet in dien twist. Liever willen wy het Reisverhaal leezen, en bezien, wat wy van deeze tweede Reize hebben te oordeelen. - Wy hebben zulks gedaan, en bevonden, dat deeze tweede Reize na dien zelfden oord van het Bataafsch Gemeenebest zo gelyk is aan de eerste, dat wy onze hier boven aangeweezene beoordeeling woordlyk willen overgenomen hebben. Eene en andere Brief, nogthans, over de Natuurlyke Historie van dat Gewest, maakt hier eene uitzondering: dan de Schryver, schoon eenige opheldering mededeelende, schynt in dit vak minder t'huis te weezen, dan in andere. Alleen hebben wy 'er by te voegen, dat de Uitgeever, naa dat deeze tweede Reize reeds ter Drukpersse be- | |
[p. 198] | |
zorgd was, verscheide Brieven, zo naamlooze als getekende, heeft ontvangen, eenige die na den Reiziger raaden, zommige die hem schelden en dreigen, of uit eenen en anderen hoofde zyn werk bedillen, tegen welken hy zich verdeedigt; terwyl anderen hem Brieven gezonden hebben, met veelvuldige narigten, dien oord betreffende, grootendeels strekkende om 't geen hy gezegd hadt te staaven, of 'er verbeteringen aan toe te voegen. Deeze maaken een Aanhangzel op dit Deeltje uit, en zyn ons voorgekomen van zeer onderscheidene waarde te weezen. De meeste bevestigen het geen reeds in de oorspronglyke Brieven tegen de Roomschgezinden zo uitvoerig en met zo veel herhaalings was bygebragt. Men hebbe zich des niet te bevreemden; immers de Reiziger schryft, in zynen op één na laatsten Brieve: ‘Ik ben hartlyk blyde, dat ik deeze Reize na de Majory weder zoo gelukkig ten einde gebragt heb. Dezelve heeft my veel genoegen verschaft, en nog grooter zou dat genoegen geweest zyn, wen ik had moogen ondervinden, dat in de Majory thans meer verdraagzaamheid dan in het voorleden jaar woonde; maar helaas! alles is hieromtrent nog het zelfde, en in veele stukken nog erger. Dezelfde Domheid, Bygeloof, Dweepzucht, Godsdienst-haat en Vervolging, enz. heerscht 'er nog even sterk, en zullen 'er wel altyd voortduuren; nimmer komt hier in eenige verandering, of 'er moet een Wonderwerk geschieden - Doch geduld!’ - Dit wenschen wy den Reiziger in eene overloopende maate toe, dewyl wy niet langer de dagen van Wonderwerken beleeven. In de Voorreden wordt een ieder, die nog iets byzonders aangaande de Majory bezit, door den Uitgeever verzogt, om 't zelve aan den Drukker deezes vragtvry toe te zenden; met verzekering, dat van alles, wat hem op deeze wyze (mits het waarheid zy) wordt toegeschikt, een dankbaar gebruik zal gemaakt worden. Eene uitnoodiging, die ons doet denken, dat dit Stukje het laatste niet zal weezen. |
|