Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLykrede op den Eerwaardigen Gerardus van Heyningen, A.L.M. et Ph. Doct., Leeraar der Doopsgezinde Gemeente, haare Vergadering houdende in de Kerken by het Lam en den Toren, te Amsterdam. Door Hoito Tichelaar, Leeraar der zelfde Gemeente. Te Amsterdam, by G. Warnars en J.W. Yntema en Comp. 1801. In gr. 8vo. 40 bl.Lykredenen zyn meestal Lofredenen. Of zy het behooren te zyn, is eene andere vraag, welker beantwoording grootendeels afhangt van het oogmerk, waarmede zy gedaan, het oogpunt, waaruit zy beschouwd worden. Is de bedoeling alleen, of voornaamelyk, de gedachtenis van eenen Overledenen by deszelfs Vrienden en Bekenden te vereeren, dan zal niemand vreemd vinden, dat men hem van den gunstigsten kant voorstel- | |
[p. 172] | |
le, zyne deugden en goede hoedanigheden in het beste licht plaatze, zyne feilen en onvolmaaktheden met eene vriendlyke schaduw dekke. De Naastbestaanden der gestorvenen zyn doorgaans tegenwoordig by deeze plechtige Redenvoeringen: en wie toch zoude willen, dat men, ten hunnen aanhooren, breedvoerig de gebreken voordroeg van den Bloedverwant of Boezemvriend, wiens gemis zy betreuren? - De zaak verandert eenigzins van gedaante, wanneer men diergelyke Redenvoeringen beschouwt als Characterschetzen, geschikt tot leering der overblyvenden, om den mensch te doen kennen Het leven van elck een, op dat hy daer in zie
Als in een spiegel, om te letten wat en wie
Dat hy te volgen heeft, en leer' uyt andre lieden
Wat dat hy doen moet.... en wat hy heeft te vlieden(*).
Dat men van de dooden niet dan waar moet zeggen, is een regel, die dan ten minsten ruim zoveel te pas komt, als het oude spreekwoord, dat men niet dan goed van dezelven moet spreeken. Daarom zyn voorlang gestorven personaadjen, omtrent welke persoonlyke gehechtheid, gunst en ongunst, hebben opgehouden, en welke men dus gewoon is met onpartydigheid te beoordeelen, beter geschikte voorwerpen voor diergelyke characterschetzen, ook veeltyds beter te treffen, dan onlangs overledenen. Dan ook omtrent deezen behoort de lofspraak zich te houden binnen de paalen der bescheidenheid, en, terwyl zy de waarheid opschikt met het sieraad der welspreekendheid, evenwel niets voor te draagen dan waarheid. - Zo heeft het ook de Eerw. h. tichelaar begrepen in zyne Lykreden over zynen hoogbejaarden Amptgenoot, den Eerw. gerardus van heyningen. ‘Warsch,’ zegt hy in zyne voorafspraak, ‘warsch van vleiery, doch even warsch van strengheid in het beoordeelen van eenen deelgenoot der onvolmaaktheid, zal ik, naar myn beste weeten en in gemoede, myn werk verrigten. Hoort my met aandagt, en beoordeelt mynen voordragt onpartydig en in den geest der bescheidenheid.’ En hy houdt zyn woord. Na eene stichtelyke en welberedeneerde Leer- | |
[p. 173] | |
reden, over openb. XIV:13b. (van bl. 7 tot 24) volgt eene schets van het leeven en character des Overledenen. Daar deeze, zich geheel tot zyn dienstwerk bepaalende, door geene uitgegeven schriften, uitgezonderd alleenlyk, zoveel wy weeten, eene Lykreden op zynen Oom, den Eerw. van leuvenig, bekend is, en geene zonderlinge lotgevallen ontmoet heeft, zullen wy, tot een staaltjen van des Redenaars voordragt, overneemen het volgende, betreffende het character van van heyningen. ‘Beschouwen wy hem als Mensch en als Christen, als Echtgenoot en als Vader, hoedanigheden, in die onderscheidene betrekkingen, zullen wy ontmoeten, die den Man, met dezelve bekleed, eerwaardye geeven, tot een voorwerp van hoogagtinge stellen. Gezellig van aart en vriendlyk in den omgang was hy, zoo lang zyne jaaren de burgerlyke verkeering hem veroorloofden. Gezeten in eenen kring van vrienden, straalde hem, dikmaals, eene gulle vrolykheid en blyde vergenoeging ten oogen uit. In gevalle van behandelinge van zaaken met anderen, wanneer hy in denkbeelden van hun verschilde, mogt hy, by wylen, van eene vlaag van haastigheid of drift bevangen worden. Maar by wien bedaarde dezelve spoediger? Wie was meer toeschietende, om het gevaar van vriendschapsbreuke te voorkoomen? Wie was sneller en guller in 't vergeeven van hun, door welke hy zich beleedigd agtte? Een gezetten afkeer hadt hy van alwat na Losbandigheid en Zedenloosheid zweemt. Een verhaal of de ervarenis daar van deedt zyn gemoed van edele verontwaardiging zwellen. De grond daar van was een diepe eerbied voor God, nevens eene beredeneerde overtuiging van den hemelschen oorsprong en het godlyk gezag des Christlyken Godsdiensts. Die eerbied, deeze overtuiging - zwaar woogen dezelve op zyn hart; en was by hem de wensch volvaardig, om, in de bestuuring van zyn doorgaande gedrag, dezelven hunnen invloed te doen gelden. Gelyk in verscheiden andere betrekkingen, dien invloed deedt hy, met naame, op die van Echtgenoot en van Vader gelden. Teder beminde hy zyne Huisvrouw, maria de heger, Vrouwe van uitmuntende | |
[p. 174] | |
hoedanigheden, en eene overdeftige Matrone, met welke hy, in den Jaare 1741, te Utrecht, in den echt was getreden, en die, geduurende eene verbintenis van meer dan vyfënvyftig jaaren, vooral ook in den droevigen avondstond haars leevens, van echte Huwelyksliefde de duchtigste proeven smaakte. Even als voor zyne Echtvriendinne een liefhebbend en zorgvuldig Man, was hy voor zyne Kinderen diergelyk een Vader,’ enz. Hierop volgt eene beschryving van den bestendigen yver, waarmede de Overledene tot op het laatste zyns leevens zynen dienst waarnam; telkens, wanneer hy over het nederleggen van zynen dienst onderhouden wierd, antwoordende: ‘dat hy, tot afstaan van zynen post, geene vryheid vondt; dat de moeite, daar aan verknogt, hem meer lust dan last was.’ Dus volhardde van heyningen in zynen dienst, tot dat hy op den 3 van January des Jaars 1801, in den ouderdom van bykans 85 jaaren, zyn leeven eindigde. Zyn Amptgenoot doet zyner gedachtenisse recht in deeze Lykreden. Indien wy op dezelve iets zouden aanmerken, moest het den Styl betreffen. De woordschikking is somtyds meer ingewikkeld en gekunsteld, dan, onzes bedunkens, met den aart der Nederduitsche Taale recht bestaanbaar is. Dat men den vierden naamval in het begin eener zinsnede voor het werkwoord, en daar achter den eersten naamval, plaatze, mag eene enkele maal geoorlofd zyn, om eenige verscheidenheid te maaken, maar gelykt toch ruim zoveel naar den Latynschen schryftrant. Zulke en soortgelyke omzettingen ontmoeten wy hier dikwyls. Zo vinden wy, bl. 14, r. 4 v.o. ‘Gevoelloos of onaandoenlyk voor dit alles maakt den Christen de Godsdienst niet.’ Bl. 15, r. 11. ‘Zoo verhardde niet zyn hart de beste der menschen.’ Bl. 17, r. 12. ‘Die kennis’ [te weeten van den weg, die den verstandigen na boven leidt] ‘- met eenige inspanning van het verstand, verlicht door de toestraaling van omhoog, en van behoorlyk onderwys, kan ligt en spoedig dezelve verzameld worden.’ Bl. 20, r. 6 v.o. ‘Der veele dingen één is dit, die niet geopenbaard zyn.’ Meer plaatzen zouden wy met gemak kunnen bybrengen; doch deeze zullen genoeg zyn om te doen | |
[p. 175] | |
opmerken, wat wy bedoelen. Alleenlyk willen wy nog zeggen, dat dit, onzes inziens, al te kunstige verdwynt, wanneer de Redenaar, door zyn onderwerp ingenomen en verwarmd, zich aan de natuur overgeeft; waarvan wy tot eene proef het slot der Verhandelinge (bl. 21 en 22) konden, en gaarne zouden aanhaalen, indien ons bericht niet reeds breeder ware uitgedyd, dan wy ons eerst hadden voorgesteld. Het weluitgevoerd Afbeeldsel des eerwaardigen Grysaarts, ('t welk ook afzonderlyk te bekomen is) naar het leeven getekend, 1784, door J.C. Mertens, en thans in het koper gebragt door J.E. Marcus, prykt aan het hoofd van dit Gedachtenis-stuk. |
|