Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZak bibliotheek van Vernuft en Smaak. IIIde Deel. Met Plaaten. Te Amsterdam, by J. Allart. In 12mo. 272 bl.Onder de Werkjens van Smaak, die, behalven tot genoeglyk tydverdryf, tevens ten nutte bestemd zyn, blyft deze zoogenoemde Zakbibliotheek by voortduuring haare waarde behouden. Dit derde Deeltje bevat vier Stukjens. Het eerste is een Treurspel, naar het Engelsch, ten opschrift voerende: Clementina, of de gevolgen eener heimlyke Echtverbindtenis, 't welk in eenen schoonen styl geschreeven, en met belangryke | |
[p. 159] | |
charactertrekken, zoo wel als gevoelwekkende tafereelen, doorweeven is. - Het tweede Stukje is eene Vertelling, naar het Fransch van d'arnaud, tot opschrift hebbende: De Natuur herneemt haare rechten. Daar wy, by de aankondiging der twee voorige Deeltjens(*), nog niets uit dit Werkje hebben overgenomen, zullen wy dit leerryk verhaal aan onze Lezeren kortlyk mededeelen, en het slot daarvan, uit het Werkje zelve, ter proeve afschryven. Twee Echtgenooten, Daligni en Margaretha, verheugen zich, ondanks alle de rampen, die hun buiten eige schuld treffen, in het bezit eener lieve vyftienjaarige Dochter Justine. Melincourt, die reeds, door zyne zucht tot wellust, in een aantal huisgezinnen de smart en onëer verspreid had, zoekt, door aanbieding van hulp en onderstand aan Daligny, zyne laaghartige oogmerken met dit meisje te berelken; doch Daligny ontmaskert hem, ingelicht door eenen brief, dien Melincourt aan Justine had doen toekomen. Nu laat de snoodaart, door eenen onbekenden, aan den behoeftigen Daligny 25000 kroonen aanbieden; doch ook dit wordt door hem, op eene waardige wyze, van de hand geweezen; - vervolgends trachten vier gemaskerde persoonen Justine, terwyl zy met haare ouders naar buiten rydt, te schaaken; dan, de moedige Vader ontrukt haar weder aan de handen haarer vervoerers; - eindelyk laat Melincourt, door zekeren braaven Geestlyken, aan Daligny vergiffenis, en de hand van Justine vraagen, en werpt zich, ten gelyken tyd, zelf voor de voeten van haaren Vader neder, belooft Justine alzins waardig te zullen beminnen. Daligny zwicht voor alle deze aanvraagen en beloften, en Justine wordt met Melincourt wettiglyk verëenigd; dan daar de laatstgenoemde reeds alle zedenlyke grondbeginselen sints lang met voeten getreeden hadt, en niets dan der stemme des wellusts gehoor gaf, kon zyne liefde niets anders dan zucht tot dierlyk genot zyn, en daar zich hier by trotschheid paarde, vergeet hy weldra zynen ongelukkigen Schoon-Vader en Moeder, en weet zelfs zyne Echtgenoote tot een gelyk gedrag te verleiden; zoodat, deze tevens haare kinderpligten vergeetende, Daligny met zyne Vrouw op nieuw aan de rampzaligste behoefte wordt blootgesteld. De jonge Echtelingen vertrekken weldra naar America, en nu zien zich de ouders van Justine geheel verlaaten, dewyl het aandenken aan hun ook geheel uit het hart hunner Dochter was verbannen. Mevrouw Melincourt brengt een meisje ter waereld; en naadat Melincourt, geduurende den tyd van vyftien jaaren, groote schatten vergaderd hadt, neemt hy | |
[p. 160] | |
met zyne Echtgenoote de terugreize naar Frankryk aan, koopt daar een aanzienlyk Landgoed, maakt dit tot een Marquisaat, en verandert zynen naam in dien van Villemeuil. Eindelyk overlydt hy, en laat zyne Weduwe onnoemlyke schatten naa. Deze huwlykt haare Dochter uit aan den Graave van Bermont, en verandert daardoor van woonplaats. Zy ziet zich spoedig door haare Dochter even zoo ondankbaar en slecht behandelen, als zy haare ongelukkige ouders behandeld hadt; en dit brengt Mevrouw Villemeuil tot inkeer. Nu betreurt zy haare eigen wangedraagingen; en, den raad van haaren braaven Vriend, den Ridder van Saint Remi, opvolgende, wendt zy alle poogingen aan, om naar den toestand haarer ouders te verneemen; doch vruchtloos, dewyl dezen haare voorige woonplaats verlaaten hadden, zonder dat men wist werwaards zy gegaan waren. - ‘'Er zyn oogenblikken, (dus vervolgt het verhaal zelf:) waarin de knaaging met al haare zwaarte op het hart van den schuldigen weegt - in één van deze treurige oogenblikken zocht de Marquisin haare eenige troost in den Godsdienst: zy trad juist de kerkdeur in, wanneer zy, in het voorportaal, eenige menschen ziet, die rondsom eene arme vrouw stonden, welke om een aalmoes vroeg, en die in dit oogenblik, door zwakheid en honger, flaauw was geworden: dit tooneel doet de Marquisin stilstaan, en vertedert haar; zy nadert de arme vrouw, wier hoofd voorover hing; zy beveelt dat men haar bystand zal bieden: deeze opent de oogen, en wil haare dankbaarheid betoonen ... de Marquisin valt haar in de reden, en vraagt wat haare ziekte is. - “Helaas, Mevrouw! myne hooge jaaren, de nooddruft .... maar nog meer het hartzeer ... het hartzeer ... nooit heb ik my kunnen troosten ....” Dit laatste woord, als ook de toon en de stem, waarmede hetzelve uitgesproken werd, verdubbelde de ontroering van Mevrouw Villemeuil. - “Gy hebt hartzeer: ô myn goede vrouw! wie heeft dat niet? wiens ziel is niet door hartzeer vergiftigd? - ik zal alles doen om uw verdriet te verminderen .... om ten minsten dit folterende hartzeer te verzachten - maak staat op my.” - “Ach! Mevrouw! hoe veel ben ik u verschuldigd! waarom vond ik tot hier toe zoo weinig harten, die het uwe gelyk waren? - indien myne Dochter...” “Gy hebt dan eene Dochter?” - “Ja, Mevrouw! en haare ongevoeligheid heeft haar' vader van smart doen sterven - zy heeft ons verlaaten, en ik heb het ongeluk van myn' man te overleeven, en myne armoede van plaats tot plaats mede te sleepen; ik ben hier gekomen ... om hier te sterven....” “Hoe! uwe Dochter heeft u beiden verlaaten?” - “Zy heeft zelfs niet eens onderzocht of wy nog leefden - helaas! ... zy is my echter nog altyd dierbaar - ik kan haar beeldtenis niet uit myn hart | |
[p. 161] | |
rukken.” - By deze laatste woorden ligt de ongelukkige het hoofd op - welk een tafereel! De Marquisin valt plotsling aan den boezem van deze arme vrouw, en roept, met een schellen kreet, uit: “Myne moeder! .. Ja, myne moeder ..” Schielyk opstaande, zegt zy, met het bitterste gevoel, tegen den Ridder en het volk dat rondsom stond: “Ja, deze is myne moeder! .. myne moeder, die bedelde!” - Zy werpt zich op nieuw aan het moederlyke hart, en geraakt geheel buiten haar zelve. De arme vrouw had mede geen kracht om een enkel woord te spreeken; haare traanen vloeiden, en zy lag welhaast, bewegenloos, in de armen haarer Dochter. - De Ridder liet haar beiden naar een huis brengen, dat digt by de kerk stond. De Marquisin opent het eerste de oogen; men wilde het volk, dat rondsom haar stond, verwyderen: “Neen!” zegt zy, met eene stem door snikken afgebroken, “ik wenschte dat de geheele waereld getuigen ware van het geen gy ziet - zie daar hoe verre myne wreedheid, ja, myne woeste wreedheid, my heeft kunnen brengen: ik heb myne moeder in zulk eene diepe armoede kunnen laaten, dat zy verpligt was te bedelen ..... Ach! kan ik ooit genoeg myne misdaad boeten? my ooit genoeg vernederen? - ik heb myn Vader den dood aangedaan!” De Marquisin werpt zich telkens in de armen van haare moeder, die men tracht uit haare bezwyming te doen bekomen. Deze ongelukkige komt weder tot zich zelve; zy ziet op, zy vindt Justine weder, die in haare eerste kindsheid, als 't ware, niets dan deugd, gevoel en ouderliefde had ingeademd. Mevrouw Villemeuil doet alles om haare misdaad te herstellen: haare moeder had, naa den dood van haaren Echtgenoot, gedrongen door de diepste armoede, haare wooning verlaaten, en was door een gelukkig toeval, dat eene bestuuring van de Voorzienigheid scheen te zyn, na zy in verscheide Steden de menschlievendheid afgesmeekt had, ook eindelyk in de Stad gekomen, in welke de Marquisin woonde. Mevrouw Villemeuil had het geluk van haare moeder nog verscheide jaaren te behouden; zy vondt een' waar' vriend in den Ridder Saint Remi, en zag ook haare Dochter, welke haar in haare eerste dwaaling was nagevolgd, tot haar te rug komen - en, op haare beurt, tot het zachte en aangenaame gevoel der natuur wederkeeren.’
Het derde Stukje, getyteld: de Minister, toont, in een welopgesteld en belangryk verhaal, de wisselvalligheid der aardsche genoegens, en heeft ons by de leezing insgelyks zeer wel bevallen. Het vierde Stukje, eindelyk, bevat eenige volgeestige, en, | |
[p. 162] | |
door eenige welgekozene voorbeelden, doeltreffende, bedenkingen wegens de klachten over de slegte tyden. Wy gelooven, dat dit Werkje, op zulk eene vernuftige wyze, als tot hiertoe, voortgezet wordende, wel Lezers zal aantreffen; te meer, dewyl eene niet al te spoedig elkander opvolgende uitgave der Deeltjens het des te verkrygbaarer doet worden. De twee Plaatjens, by dit Deeltje geplaatst, zyn (onzes dunkens) niet zoo gelukkig uitgevallen, als by de voorige Deeltjens. |
|