de Vaderlandsche Dichter van hall zeer kragtig in dit Dichtstuk voordraagt. De dood van pieter kantelaar en johanna elisabeth van den broeke, welke, op den avond van dien dag, door een omvallenden schoorsteen verplet wierden, geeft hem aanleiding om dit Vers aan zynen Vriend pieter van den broeke op te draagen; terwyl hy dat smartelyk geval op volgende wyze bezingt:
Hoe kort slechts duurde uw heil, nu zalige Echtelingen!
't Verderf zag uw verbond, met nydige oogen, aan;
De deugd, de liefde en hoop uw' blyden echt omringen;
Op uwen effen weg het schoonst gebloemte staan;
En 't zwoer vergramd: ‘dit paar zal in dit uur vergaan.’
Nu slaat de Orkaan, op nieuw met dubble kracht, aan 't brullen:
Gelieven! mogt dit woên uw hart met angst vervullen,
U 't noodlot doen ontgaan dat u als offers beidt!
Gy aarzelt ... 't is vergeefs ... 'k zie u den schrik verwinnen;
De liefde dryft u heen, naar die u teder minnen:
Terugg'! rampzalig paar! gy zyt op 't wreedst misleid!
Zy gaan: straks zie 'k hun wang verbleeken;
Vertwyfling houdt hunn' voet geboeid;
Te laat! hoe nu den ramp ontweeken,
Terwyl de orkaan nog feller loeit?
Te laat! hy teistert gevels, daken.
Daar barst en stort, met yslyk kraken,
Een logge steenklomp gonzend neêr.
Hy treft .... ô God! wil u erbarmen!
Wat gil! God! ... in elkanders armen
Verpletterd .... 'k heb geen woorden meêr!
Onze wensch is: dat hy, die uit rampen zulke schoone denkbeelden kan trekken, dikmaals in de gelegenheid moge komen, om zyne Leezers met blyder onderwerpen bezig te houden.