| |
Geschiedenis van America, door William Robertson, D.D. Opperste der Edenburgsche Hoogeschoole, en 's Konings Geschiedschryver van Schotland. Vde Deel. Uit het Engelsch vertaald. Te Amsterdam, by J.W. Yntema en Comp., 1801. In gr. 8vo, 220 bl.
Bekend is, uit de Voorreden van Dr. robertson, geplaatst voor diens Geschiedenis van America, welker vertaaling in den Jaare 1778 te voorschyn tradt, hoe wydstrekkend, ten aanziene van dat Werelddeel, 's Geschiedschryvers oogmerk ware, en teffens hoe de Oorlog, tusschen de Noord-Americaansche Volkplantingen en het Moederland gereezen, hem bewoog tot eene gedeeltlyke uitgave, een Verslag behelzende van de Ontdekking der Nieuwe Wereld, van den voortgang der Spaansche Wapenen en hunne Volkplantingen in dat Werelddeel. - Robertson betuigde: ‘Ik wagt, met de bekommering eens goeden Burgers, tot dat deeze gisting bedaare, en een geregeld Staatsbestuur daar vastgesteld worde, en dan zal ik op nieuw de hand slaan aan dat gedeelte myns Werks, waar van ik reeds een gedeelte af heb.’ - Een geregeld Staatsbestuur heeft daar plaats gegreepen; doch niet overeenkomstig met de verwagting en den wensch des Hoogleeraars, die, blykens het Berigt, hem betreffende, door den Ne- | |
| |
derduitschen Vertaaler, aan 't hoofd daar van geplaatst, eene Kenschets diens Geschiedboekers behelzende, de Koningsparty toegedaan was.
Weinig gronds, om iets, de Engelsche Volkplantingen in dat Werelddeel betreffende, te verwagten, deedt zich op; het verloop van Jaaren verminderde de waarschynlykheid, en 's Mans dood scheen alle hoop af te snyden. ‘Verhinderingen van veelerlei aart,’ vermeldt 's Geschiedschryvers Zoon, ‘liepen zamen, om hem in 't volvoeren van dit plan te belemmeren.’ Groote kans was 'er, dat men nimmer iets van dat in voorraad bewerkte onder het oog zou krygen; dat het met veele andere Schriften, die Dr. robertson, geduurende eene lange ziekte, der vlamme opofferde, daarin mede verteerd zou zyn. Dan gelukkig vondt zyn Zoon het thans uitgegeevene gedeelte der Geschiedenisse van Britsch America voor dat verdelgend lot behoed; het lag geheel met robertson's eigen hand afgeschreeven, en naagezien met zo groot eene naauwkeurigheid, als eenige zyner Handschriften ooit zynen Zoon onder de oogen kwamen.
Dank hebbe die Zoon, dat hy, naa ingenomen raad van eenigen dier Vrienden, welke zyn Vader te meermaalen over de uitgave zyner Werken raadpleegde, dit Fragment, waardig en belangryk in zichzelven, en niet minder dan eenig Werk, door zynen Vader het Publiek medegedeeld, in de wereld zondt, geheel zodanig als het uit de pen des waardigen Mans gevloeid was. - Dit Voorberigt des Zoons, door den Vertaaler geheel geplaatst, verzekert ons van de Egtheid; van zo veel aanbelangs in het tegenwoordige geval, en ter voorkoming van allen vermoeden, of men misschien 's Mans aanpryzenden Naam misbruikte, om het werk van eenen anderen vaardig aan den man te helpen.
Dan, behalven dit uitwendig getuigenis voor de Egtheid, draagt het inwendige blyken genoeg, om het voor niemands Werk te erkennen, dan dat des Mans, wiens Geschiedschriften, en in 't oorspronglyke, en in de veelvuldige Vertaalingen, zo groot eenen opgang gemaakt, en hem eene eerste plaats onder de Geschiedschryvers der nu onlangs afgeloopene Eeuwe gegeeven hebben. Welkom moet het onzen Nederlandschen Leezeren weezen, en te meer, daar de Eerw. petrus loosjes adz., die ons de vertaaling der voorige vier
| |
| |
Deelen schonk, en de vertolking bearbeidde van robertson's Geschiedenis van Schotland, alsmede van het Geschiedkundig Onderzoek, wegens de Kennis, die de Ouden van Indie hadden, te midden eens overvloeds van bezigheden, voor zyne vast klimmende jaaren, niet aarzelde, om aan het verzoek, ter vertaalinge deezes Werks, te voldoen.
's Geschiedschryvers Zoon noemt 's Vaders Werk een Fragment: dit is het met de daad; maar de waarde van dit Fragment zullen wy onze Leezers kortst en best doen kennen, met het bybrengen van eene plaats, de beide Volkplantingen in dit Werk betreffende. Veele meer en min gelukte poogingen der Engelschen, om zich in de Nieuwe Wereld te vestigen, vermeld hebbende, voert hy deeze taal: ‘Zints dit tydperk leveren de voortgangen van de Landschappen Virginie en Nieuw Engeland de stoffe op van eene geregelde en agtereenvolgende Geschiedenis. Men hebbe die beiden aan te zien als de Moedervolkplantingen, de eerstgemelde in het Zuiden, de andere in het Noorden; want het is in navolging van deeze, en, om zo te spreeken, onder derzelver beschuttinge, dat de andere gegrond, en allengskens groot geworden zyn. - De eerste poogingen, om in Virginie en Nieuw Engeland zich te vestigen, werden gedaan door zeer zwakke hoopen van Uitwykelingen. Dewyl deeze Volkplantingen zich gevestigd hebben, onder veel tegenspoeds, te midden van wilde Volksstammen, in woeste en onbebouwde landen, en dezelve niet dan allengskens, en naa langduurige en veelvuldige poogingen, worstelende met veelvuldige nadeelen, geraakt zyn tot die magt en inwendige Staatsgesteltenisse, welke hun het regt geeft om zich thans aan te merken als aanzienlyke Staaten, verdient de Geschiedenis van derzelver poogingen, om in stand te blyven, eene byzondere opmerking. Die Geschiedenis verschaft ons een tooneel, niet min treffend dan leerzaam, en eene gelegenheid, welke zich zeer zeldzaam voordoet, om eene gebooren wordende Maatschappy waar te neemen, in de eerste oogenblikken van haar staatkundig bestaan; om te zien, hoe derzelver geest zich vormt in de eerste jaaren; hoe haare beginzels zich ontwikkelen, naar maate zy verder op de loopbaane voortstreeft; en hoe zy, in vervolg van tyd, die
merktekenende hoedanigheden verkrygt, welke haar on- | |
| |
derscheiden, wanneer zy haare geheele rypheid bekomen heeft. - De Geschiedenis der vestiging van andere Engelsche Volkplantingen, in laateren tyde voorgevallen, in welken het belang dier bezittingen beter bekend was, en het Moederland tot derzelver begunstiging grooter en beter ingerigte stappen deedt, is veel min belangryk. - Ik zal, derhalven, in 't breede de Geschiedenis dier twee eerste Volkplantingen vermelden: wat de volgende betreft, zal ik my vergenoegen met algemeene aanmerkingen, den tyd, de beweegredenen, en de voornaamste omstandigheden van derzelver vestiging betreffende.’
Deeze aangetoogene plaats leidt ons op om vast te stellen, dat wy in dit Werk het voornaamste en belangrykste bezitten van 't geen robertson wegens de Engelsche Volkplantingen te vermelden hadt, althans wat derzelver oorsprong betreft. - Het tegenwoordig Stuk bestaat uit twee Boeken. Het eerste, of IX Boek, betreft Virginie, waaraan Koningin elizabeth deezen naam gaf ‘om als 't ware,’ zo drukt zich robertson uit, ‘door dien naam de nakomelingschap te herinneren, dat deeze gelukkige ontdekking gedaan was onder de regeering en het opzigt eener Koninginne, die haaren maagdlyken staat bewaard hadt.’ - Het X Boek is aan Nieuw Engeland gewyd.
Robertson's wydstrekkende kunde, de vrugt zyner beleezenheid; robertson's keurig oordeel, in het uitkiezen en plaatzen der gevallen, en in het zamenschakelen van oorzaaken en uitwerkzelen; robertson's opgeklaarde geest, ten aanziene van Godsdienstige en Staatkundige begrippen - straalen allerwegen, met de kennelykste trekken, door, en maaken dit Werk, even als zyne andere, hoogst leerzaam. De Partygeest, zo veele Geschiedkundige Werken ontëerende, werkt hier niet. Wy hebben in het leezen dier beide Boeken het eigenste onthaal genooten, 't welk wy mogten smaaken uit 's Mans voorheen uitgegeevene Werken. Plaatsruimte ontbreekt ons, om ook onzen Leezeren deelgenooten van dat genoegen te maaken, door veelvuldige aanhaalingen, uit dit kleine Boekdeel ontleend. Wy willen egter hun niet geheel verstooken laaten, schoon het ons spyt, dat wy, het een en ander kortst zoekende, misschien belangryker voorbygaan.
Eene zeer eenvoudige, maar treffende beschryving
| |
| |
gegeeven hebbende, hoe rolfe, een Man van aanzien onder de Engelsche Volkplantelingen, pocahuntas, de Dogter van het groote Opperhoofd powhatan, trouwde, merkt robertson op; ‘Maar schoon de gelukkige uitwerkzels deezer Egtverbintenisse zeer zigtbaar waren, volgde geen der Landgenooten van rolfe diens voorbeeld, om zich met de Dogteren des Lands te doen paaren. Van alle de Europeaanen, in America gevestigd, zyn het de Engelschen, die het minst dit gemaklyk en natuurlyk middel gebruikt hebben, om zich by de oorspronglyke Inboorelingen aangenaam te maaken. 't Zy dit ontstondt uit zekere schuwheid, een zoo spreekende trek in hun volkscharacter, 't zy uit mangel aan die buigzaamheid om zich naar de zeden van allerlei aart, en naar de omstandigheden, te schikken, zy betoonden zich altoos veel afkeeriger, dan de Franschen, de Portugeezen, en zelfs dan de Spanjaarden, om zich met de Americaansche Stammen te vermengen. De Inboorelingen, na zulke vereenigingen haakende, booden te vergeefsch hunne Dogters ten huwelyk aan hunne nieuwe Gasten, en schreeven de weigering toe aan den trots der Engelschen, en de versmaading, welke zy den Indiaanen toedroegen, als weezens van eene mindere soort.’
Te regt mogt de Geschiedschryver, als een middel om de Volkrykheid en het vlytbetoon der Volkplantelingen te vermeerderen, het overvoeren van Vrouwen derwaards aanmerken, schryvende: ‘Naardemaal slegts een zeer klein getal Vrouwen, tot duslange, het gewaagd hadden, de gevaaren en moeilykheden zich te getroosten, onvermydelyk voor de zodanige, die zich gingen nederzetten in een oord, tot nog toe woest en onbekend, leefden de meesten der Volkplantelingen ongehuwd, en merkten zich aan als vreemdelingen, die voor een tyd zich onthielden in een land, waaraan zy geene verbintenisse hadden door de banden der zameuwooninge met Vrouw en Kinderen. Om hun over te haalen, dat zy zich daar vaster vestigden, maakte de Maatschappy gebruik van de schynbaare rust, waarin de Volkplanting verkeerde, om een groot aantal jonge Dogters derwaards te zenden, genomen uit huisgezinnen van gemeene Burgers, maar van goede zeden. Zy moedigden de Planters aan tot het Huwelyk, door belooningen en andere voordeelen. Deeze nieuwe Medgezellinnen
| |
| |
werden met zo veel tederheids ontvangen, en veele haarer vonden zich zo schielyk en zo wel uitgehuwelykt, dat andere zich opgewekt voelden, haar voorbeeld te volgen, en dat, die anderzins Gelukzoeksters waren van weinig betekenisse, deugdzaame Burgeressen wierden en weloppassende Moeders van Huisgezinnen, belang stellende in het geluk en den voorspoed eens Gewests, 't geen zy voor haar Vaderland hadden aangenomen.’
Wegens de opkomst der Volkplantinge in Nieuw Engeland, geeft robertson deeze menschkundige waarneeming: ‘'Er is iets anders noodig, dan het vooruitzigt van aanstaande winst voor zichzelven, of van voordeelen, welke hun Land, ten eenigen dage, daar van zal kunnen trekken, om de menschen te beweegen tot het verlaaten van hunnen Geboortegrond, en zich te begeeven na een ander Werelddeel, om de ongemakken eener lugtstreeke, waaraan men ongewoon is, te verdraagen, en zich over te geeven aan den moeilyken, maar noodzaaklyken arbeid, om een onbewoond land bewoonbaar te maaken; een Land, niet zelden bezet met groote bosschen, of bewoond door wilde Volken. Doch het geen byzonder belang, of voordeel voor het Vaderland, niet kunnen uitwerken, kan de invloed van een veel kragtiger en verheevener beginzel te wege brengen.
De Geschillen in den Godsdienst hadden allengskens, by een groot deel des Volks, eene soort van geestdrift doen gebooren worden, welke 't zelve aanzette om de gevaaren te trotseeren, en de hinderpaalen te boven te komen, welke, tot duslange, het vestigen van Volkplantingen hadden verhinderd, in dat gedeelte van America, 't welk aan de Maatschappy te Plymouth was te beurte gevallen. - Naardemaal de aanleg der onderscheidene Vastigheden in Nieuw Engeland den oorsprong verschuldigd is aan die geestdrift, en wy, in den geheelen loop onzes Verhaals, den invloed daarvan zullen bemerken op alle de bedryven der daar heen getrokkenen, en haar een charactertrek deezes Volks zien opleveren, die, even als hunne Instellingen, zo burgerlyke als godsdienstige, iet zeer byzonders heeft, zal het noodig weezen, den oorsprong en voortgang van dezelve met wat meer naauwkeurigheids na te gaan en te ontvouwen.’
| |
| |
Dit geeft robertson gelegenheid om over de herkomst der Puriteinen uit te weiden, en hun betreffende byzonderheden aan te voeren, die men elders, althans in dat daglicht gesteld, vergeefsch zal zoeken. Met eene edele vryheid voert hy hier de pen, over het gedrag der Koningen in Kerklyke zaaken; en Koningin elizabeth komt 'er, ten deezen opzigte, in een gansch niet gunstig licht voor. Dit gedeelte heeft ons by uitstek behaagd. Welk eene schoone en juiste waarneeming: ‘Tot schande van de Christenen, kende men, in die dagen, de heilige Regten van het Geweeten en de Vryheid van Denken niet, en was vreemd van Liefde en onderlinge Verdraagzaamheid, die de ziel uitmaaken van den Godsdienst, welken zy belyden. Het denkbeeld van Verdraagzaamheid niet alleen, maar het woord zelfs, in dien zin als men het tegenwoordig bezigt, kende men niet. Ieder Kerkgenootschap gaf voor, het Regt te bezitten om de hand der Burgermagt te gebruiken, om het geen men voor waarheid hieldt te beschermen, en wat men voor dwaaling keurde te verdelgen!’
De Geestdryvery onder deeze Volkplantelingen nam toe, en baarde de zonderlingste uitwerkzelen. Het St. Joris Kruis in de vlag van Engeland is genoeg om eene scheuring te verwekken. Dan dit diende om de Bevolking in Engelsch America uit te breiden en te vergrooten, door elders wooningen te zoeken en Steden te bouwen. - Dan de Geestdryvery, de onderscheidene Volkplantingen, in een algemeen gevaar, zich vereenigd hebbende, baarde, by eene Legerzuivering, op Godsdienststellige Leerbegrippen gegrond, eene verzwakking der Legermagt, die egter overwinnende was, en eenige Stammen uitdelgde op eene wyze, hoogst trouwloos en laakenswaardig. Wy moeten onze Leezers tot die staalen van Geestdryvery en Boosheid wyzen in het Werk zelve. - Zo verdient, in de Geschiedenis van Virginie, ook eene breed verhaalde trouwloosheid der Engelschen, ten opzigte van de Inboorelingen, geleezen te worden.
Wy besluiten dit Berigt met het geen robertson optekent, wegens het gedrag der Volkplantelingen in Nieuw Engeland, ten opzigte van cromwell, dien zy als hunnen volyverigen Protector aanzagen. ‘Cromwell metkte die Volkplantelingen aan als aan hem vast
| |
| |
verknogt, niet alleen in gevolge van hunne beginzelen, maar ook uit genegenheid. Welhaast gaf hy hun een allerdoorslaandst blyk van zyne uitgestrekte genegenheid hunwaards. Naa Jamaica den Spanjaarden ontweldigd te hebben, wilde hy zich van die vermeestering verzekeren, en dit nieuw verkreegen Eiland doen bloeijen. Hy vormde ten dien einde een plan, 't welk de zigtbaarste merktekenen draagt van eenen geheel vuurigen geest, die behaagen schept om het voorgestelde einde door buitengewoone middelen te bereiken. Hy stelde den Inwoonderen van Nieuw Engeland voor, om zich op Jamaica neder te zetten; en hy bezigde, om hun tot dit besluit over te haalen, alle drangredenen, welke hy meest geschikt oordeelde, om op hunnen geest te werken, en eene volvaardige toestemming te wege te brengen. Hy poogde hunnen Godsdienstyver aan te vuuren, met hun voor oogen te houden, welk een doodlyke slag het zou weezen voor den Mensch der Zonde, als hy, te midden van de Landen zyner Heerschappye in de Nieuwe Wereld, eene Volkplanting van Geloovigen gevestigd zag. Hy zogt hun te bekooren door eene opgehangene schildery van de onmeetelyke rykdommen van een vrugtbaar Land, 't welk het vlytbetoon der Bebouweren zou vergelden met een schat der rykste voortbrengzelen, die tusschen de Keerkringen groeijen. Hy gaf hun zyne brandende begeerte te verstaan, dat zy bezit namen van dat Land, om daardoor vervulling te geeven aan het Woord van god, die beloofd hadt, zyn Volk tot het Hoofd, niet tot den Staart te maaken. Eindelyk gaf hy de sterkste verzekeringen, dat hy hun zou ondersteunen door al zyn gezag, en al de magt des bestuurs in hunne handen stellen. - Maar de Volkplantelingen waren te zeer verknogt aan een Land, waarin zy zints veele jaaren woonden, en waar zy, zonder tot groote rykdommen geraakt te weezen,
reeds, in vollen overvloed, alle gemakken en geryflykheden des leevens genooten; en bovenal vreesden zy voor de ongezondheid der Lugtstreeke in de West-Indiën, die doodlyk geweest was aan een groot getal Engelschen, en weigerden, met zeer veele pligtbetuigingen, het anders uitlokkend en in hunnen smaak sterk aangedrongen voorstel des Protectors aan te neemen.’ |
|