Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVan Wederwerkingen in den Staat. (Politieke Reactien.) Naar het Fransch, door J.G.H. Hahn. In den Haag, by I. van Cleef. In gr. 8vo. 231 bl.Zo de vreemdheid des Tytels, als de bekendheid van den naam des Vertaalers of Naavolgers, wekken de aandagt. Eene vry breede voorafspraak aan den Leezer zal ons licht kunnen verschaffen, wegens den Schryver, en den aart des Werks. De Voorredenaar toont aan, dat de Omwenteling, welke wy beleeven, grootlyks onderscheiden is van alle voorgaande Omwentelingen. Het is eene omwending van denkbeelden, verschillende van die de loop der eeuwen onder de menschen daargesteld heeft; alle de andere in belangrykheid en uitgestrektheid van doel overtreffende. Schoon de Naavolger de dwaalingen niet wil wegpraaten, noch de zedeloosheid | |
[p. 102] | |
verbloemen, noch de gruweldaaden ontveinzen, welke de Fransche Omwenteling bezwalken, beweert hy, ‘dat de vloed van dwaalingen en misdaaden, welken wy zagen opstuiven, geenzins tot het nieuwe Stelzel behoort, dat het, in tegendeel, dien uitsluit; dat hy ongelukkig met de invoering der nieuwe Maatschappyelyke Orde is verbonden geraakt; dat de redelyke Opmerker dat samenweefzel op geenerlei wyze behoort aan te merken, als een natuurlyk of noodzaaklyk gevolg der invoering van het nieuwe Stelzel; neen, maar dat hetzelve moet toegeschreeven worden aan laffe onverschilligheid, dwaazen tegenstand, zelszoekende eigenbaat en dolle overdreevenheid.’ Veelligt zou men, 's Nederduitschen Naavolgers naam leezende, denken, dat hy, dit Voorberigt schryvende, dit Werk in 't licht zendende, van zich zelven en zyne Lotgenooten hier te Lande zou spreeken; dan hy verklaart op dit stuk: ‘Ik zoek noch by anderen, noch by my zelven, eenig smertlyk gevoel te verleevendigen. Niets zou my zo zeer verdrieten dan [als] den draad op te spooren van gebeurtenissen, die, hoe zeer die ook myn hart doorboord hebben, evenwel, by de beschouwing des grooten Ommezwaays, zeer kleine voorwerpjes zyn; maar dit zal ik zeggen: dat de Fransche Revolutie op de Bataafsche wel eens anders hadt kunnen, en waarom zou ik 'er niet byvoegen? wel eens anders hadt mogen werken. - Ondertusschen belet dit in geenen deele, dat het Bataafsche Volk aan het Fransche, dat onze Omwenteling aan die van Frankryk oneindige verpligting heeft.’ Dit onderzoekt hy nader, en toont, naa eenige meer algemeene aanmerkingen, dat de drie oorsprongen der Staatsrampen in ons Land waren - Gebrek aan Eenheid - Vereeniging van Kerk en Staat - en Britsche Invloed. Deeze zyn door de Omwenteling geweerd. Hierop erkent de Burger hahn: ‘De Revolutie, 't is waar, heeft den Vaderlande veel, en in allen opzigte zo veel gekost als dit Land, ontbloot van inwendige kragt en een gewrocht van kunst, eenigzins lyden kan; maar, om dit billyk te beoordeelen, moet men de omstandigheden van 1795 gade slaan. Men moet, vooral, in aanmerking neemen, dat de Republiek dien neteligen toestand verschuldigd was aan haaren voorigen draay in den Engelschen kring.’ - ‘Ook zal geen redelyk mensch beweeren, dat de Republiek nu reeds gelukkig is. - Maar hoe was zulks mogelyk? Hoe kon men ploegen, zaaijen, maaijen en oogsten te gelyk?’ Hy voegt 'er nevens, 't geen wy niet kunnen nalaaten af te schryven, als een zeer juist afbeeldzel van veelen in den Lande. ‘Smartlyk is de opmerking, maar zeer juist, dat 'er veelen onder ons gevonden worden, die yverig en | |
[p. 103] | |
welmeenend na de Revolutie gehaakt hebben, en die nu, of van dezelve afkeerig, of daaromtrent onverschillig en zo koud als ys zyn. - Wat toch is hier de rede van? deeze; dat zy den tusschenstand tusschen de Omwenteling en haar einde ganschlyk over 't hoofd gezien hebben; dat zy doel en middelen volkomen verward hebben; dat hunne verwagting, door de verbeelding opgetoogen, tot overdreevenheid overgeslaagen is; dat, wel verre van te rekenen op eenig onheil, of eenige teleurstelling te gemoet te zien, zy, in tegendeel, vastlyk bouwden op het daadlyk genot des heils der Omwending, met, of kort naa haare aankomst; dat zy, niets minder dan te vrede met den staat van tegenwoordige offering, de goede gevolgen te min agten, die de Omwending hebben moet, wordt ze wel gebruikt, die zy althans hebben kan; en, eindelyk, dat listige Aristocraaten en Oranjegezinden zich daar van bediend, en zulke menschen voor de zaak der Omwending volmaakt onbruikbaar gemaakt hebben. - Niemand zal in twyfel trekken, of 'er bestaan zeer veel persoonlyke en gevoelige grieven. Maar geen Republikein van den echten stempel kan 'er zyn, die zich des niet blymoedig getroosten zou, wanneer maar het Vaderland gered wordt. Bekruipt hem eens een zwakke bui, hy kan zich immers opbeuren, door de treffende voorbeelden in Frankryk onder onze oogen voorgevallen, en door het geen nog dagelyks in de Fransche Legers gebeurt(*).’ In deezen toedragt van zaaken gelooft de Burger hahn, dat ons plekje Lands, by het nieuwe Stelzel, niet alleen voorspoedig zal kunnen zyn en blyven, maar ook, dat onze Omwending, aangemerkt en behandeld wordende als een schakeltje van de groote Omwending, voor het geheele Menschdom van veel belang is. ‘De Bataven,’ op dat wy 's Schryvers eigene woorden bezigen, ‘hebben dus alle reden om te juichen, dat zy reeds zo verre gevorderd zyn. Hun belang vordert, dat zy de Fransche Omwending meer en leeren kennen; dat zy haar edel doel meer en meer leeren beminnen en helpen treffen; dat zy vooral, uit de aandachtige beschouwing haarer geduchte verschynzelen, de nuttigheid opzamelen, waar voor dezelve zo uitneemend geschikt is.’ Naa deeze meer algemeene bedenkingen, stelt de Schryver te neder, hoe het hem byzonderlyk voorkomt, dat men zyne gedagten niet genoeg kan ophelderen op het stuk van Staatkundige Werking en Wederwerking. Wat men daardoor te verstaan hebbe, en dus ter opheldering van den Tytel, dient | |
[p. 104] | |
het geen hy te nederstelt. ‘De Maatschaplyke Orde behoort tot de zedelyke wereld, tot het ryk des verstands. In 't zelve is 't onmogelyk, de kragt van Werking en Wederwerking zo te bepaalen, als in de natuurlyke of lichaamlyke wereld. Hier is werking altyd gelyk aan wederwerking; maar in den Staat veroorzaaken ook wel voorgaande beweegingen van menschen of denkbeelden, volgende tegenbeweegingen; werkingen hebben ook wel haare wederwerkingen; doch, naar den aart der driften, overtreft de tegenbeweeging dikwyls de beweeging zelve; en gelyk de taal geene juiste woorden heeft, om iedere klimmende toeneeming van Wederwerking in den Staat te bestempelen, zo wordt hier door verwarring van denkbeelden veroorzaakt. De kragt der woorden op onzen geest is ongelooflyk, en hoe meer men met zekere woorden ziet schermen, hoe geduchter de invloed is van derzelver betekenis: zo veel meer ook dient men op derzelver onbestemdheid agt te slaan, en het daar uit ontstaande nadeel te weeren.’ Hierop merkt hy vervolgens aan, den oorsprong van dit Werkje vermeldende: ‘De Historie der Vereenigde Nederlanden levert eene daartoe geschikte gelegenheid op, om dat, in de eerste plaats, de zogenaamde nieuwe Geschiedenis, niet meer dan twee eeuwen bevattende, zich niet moeilyk laat overzien; om dat, in de tweede plaats, alle de Beroerten van de Revolutie van maurits, of liever van het sluiten des twaalfjaarigen Bestands af tot aan die van 1787 toe, als Werkingen en Wederwerkingen, behoudens het oude Stelzel, kunnen en behooren beschouwd te worden. - Ook zelfs naa de Omwending van 1795 kan men ophelderingen genoeg vinden op 't stuk van Werking en Wederwerking in den Staat.’ Tot dit laatste oordeelde de Voorberigtschryver zich zeer ongeschikt: hierom bepaalde hy zich by de eigenlyke beschouwing der Fransche Omwenteling, schoon hy zeer wel berekende, dat of zyn werk niet deugen zou, of dat 'er zaaken in moesten voorkomen, op onze voorledene en tegenwoordige omstandigheden toepasselyk. ‘Dit,’ schryst hy, ‘schroomde ik niet: want myn oogmerk was juist nuttig te zyn, met vermyding van persoonlyke haatlykheden.’ Met het voorneemen bezield, om zyne denkbeelden desaangaande op 't papier te brengen, en ten dienste zyner Landgenooten uit te geeven, kwam hem het Werkje van den Franschen Burger b. constant in handen, ten tytel voerende Des Réactions Politiques, gedrukt in Germinal des vyfden Franschen Jaars. Van den Schryver betuigt hy volstrekt niets te weeten, niet of hy eenige rol gespeeld hebbe, niet eens of hy nog leeve. Maar des Franschen Schryvers Werk trok de aandagt van den Burger hahn daarom des te meer, en 'er was geen | |
[p. 105] | |
gevaar van vooringenomenheid. ‘Hy vondt,’ dus luiden zyne eigene woorden, ‘naar zyn gevoel, in 't zelve zo veel gezond verstand, zo veel kennis van zaaken en menschen, zo veel zuiver Republikainisme, dat hy den tyd niet beter dagt te kunnen besteeden, dan door hetzelve in onze Nederduitsche taal over te brengen.’ Onder de bewerking gevoelde hy straks, 'er geene enkele Overzetting van te kunnen maaken, maar nu eens iets uit te moeten laaten, of 'er tusschen te moeten voegen; ook zogt hy, voor den Nederduitschen Leezer, de zinnen wat minder lang en den styl wat duidelyker te maaken; schoon 'er in zyn Werkje byna geene denkbeelden voorkomen, die het oorspronglyke niet uitdrukt, of waartoe het althans niet rechtstreeks geleidt. Schoon, over 't algemeen, het Werkje verstaanbaar en duidelyk genoeg zy, zyn 'er, ondanks de bedoelde klaarheid des Naavolgers, verscheide duisterheden, onzes agtens, in overgebleeven. Zo breed oordeelden wy van den aanleg en aart van dit Werkje te moeten spreeken, om het onze Leezers te doen kennen. De opgave van den Inhoud der Hoofdstukken zal ons nog meer toelichten. De Schryver handelt in het Iste H. van de soorten van Wederwerking: naar zyne opgave, kan de Wederwerking in den Staat Menschen ten voorwerp hebben; zy kan ook denkbeelden betreffen: van hier de onderscheiding in Wederwerking tegen Persoonen of Menschen, en Wederwerking tegen Denkbeelden of Zaaken. - Het IIde gaat over de Pligten des Bewinds by Wederwerking tegen Menschen. - Het IIIde, van de Pligten des Bewinds by Wederwerking tegen Denkbeelden. - Het IVde loopt over de Pligten der openbaare Schryveren by Wederwerking der Denkbeelden. - Het Vde schetst het gedrag van sommige Schryvers in tyden van Omwenteling. - Het VIde beantwoordt de Vraag, Waarop kunnen de Vrienden van Verlichting en Vryheid hunne hoop vestigen? - Het VIIde heeft ten opschrift, van de Onfeilbaarheid der Beginzelen. - Het VIIIste schetst de Willekeur en derzelver onberekenbaar rampzalige gevolgen. - Het IXde behelst het Besluit uit alles opgemaakt. De aanvang van dit laatste doet ons 's Schryvers en 's Naavolgers doel met korte woorden kennen. ‘Het oogmerk van dit Werkje was drieledig. Eene ernstige waarschuwing tegen Wederwerkingen - het wekken van behoedzaamheid tegen Willekeur, en pooging ter vestiging des Ryks van Beginzelen. - Ik denk, dat, wanneer ik slechts een der drie leden van myn oogmerk heb mogen treffen, hetzelve in zyn geheel bereikt wordt. Zodanig is de gelukkige kragt der waarheden en van derzelver aaneenschakeling. ô, Myne Landgenooten! bezeffen wy allen de rampzaligheid der Wederwerkingen, laat ons dan toch alles, wat | |
[p. 106] | |
naar Willekeur zweemt, schuwen, als de pest. Wederwerkingen zyn altyd het gevolg van Willekeur. - Is deeze eene plaag van verwoesting en schrik, laat ons dan nimmer Wederwerkingen gedoogen; zy vestigen het gevloekte Ryk van Willekeur. - Eindelyk, willen wy en Wederwerkingen en Willekeur ontgaan, willen wy ons tegen beide waarborgen, laaten wy ons dan geheel verpanden aan Beginzelen. Het zyn dezelve en dezelve alleen, die ons tegen Wederwerkingen en Willekeur kragtdaadig behoeden kunnen. - Waar kan men ooit een bestendiger rustpunt vinden? Hoe zullen de revolutionaire trillingen een einde neemen, de staatkundige stormen bedaaren, de oorzaaken van woeling en beroerte weggenomen worden, hoe anders dan door het Stelzel der Grondbeginzelen?’ Hoe veel 'er ook in dit Werkje moge voorkomen, 't geen gewis veelen onbehaagelyk klinkt, zal de leezing en herleezing misschien in staat zyn om der Omwentelinge harten te winnen, naar gelange zy, by het hier voorgestelde wegens de Fransche Omwenteling, leeren, der Zedenloosheid toe te rekenen wat haarer is, en de eigenlyke bestanddeelen der Revolutie in derzelver eenvoudige schoonheid te beschouwen. |
|