| |
| |
| |
Reize en Ontdekkingen in de Binnen-landen van Africa, gedaan door den Majoor Houghton en den Heer Mungo Park, beiden Zendelingen der Africaansche Maatschappy, te Londen opgerigt, ter bevordering van den voortgang der Ontdekkingen in dat Waerelddeel; verrykt met eenige Aardrykskundige Ophelderingen van den Majoor J. Rennell. Met Kaarten. Gevolgd naar het Engelsch. Te Haarlem, by F. Bohn, 1800. In gr. 8vo. 242 bl.
Het eerste gedeelte van dit Werk stelt ons kortlyk voor oogen, wat de Majoor houghton gedaan hebbe ter volvoeringe van de taak, die hy op zich genomen hadt, om den loop, en, ware het mogelyk, den oorsprong en den mond van de nog niet genoeg bekende Rivier de Niger te bepaalen; de Steden Tombuctou en Houssa, van welke men berigten, die den opspeuringslust gaande maakten, ontvangen hadt, te bezoeken. De berigten deezes Reizigers zyn kort, maar belangryk. Hy verloor het leeven in deeze zyne naspeuringen, en, volgens het berigt eeniger Negers aan mungo park, op deeze ellendige wyze: Houghton, wiens kort Reisberigt hem kenmerkt als een onverzaagd Man, vol geestdrift om het werk, 't geen hy op zich genomen hadt, te volvoeren, geduurende zyn verblyf te Jarra, eenige Mooren, die na Tisheet reisden, overgehaald hebbende, om hem na die plaats te vergezellen, ontdekte, dat zy ten oogmerk hadden, hem te besteelen, en wilde te rug keeren; deezen, dit ziende, beroofden hem van alles, namen met hunne Kameelen de vlugt, en lieten hem, geheel aan zich zelven overgelaaten, te voet omzwerven, zonder voedzel, zo dat hy in 't einde onder het gewigt van zyn lyden bezweek: dan zy wisten niet zeker, of ook die wreede Mahomedaanen hem vermoord hadden. Zyn lyk werd in de bosschen gesleept, en de Negers toonden aan den Heer park van verre de plaats, waar 't zelve in de open lugt gelegen hadt.
De Aardrykskundige Ophelderingen van Africa, door den in dat vak uitsteekenden rennell, die de tweede afdeeling uitmaaken, laaten geen verkort berigt toe.
Het grootste gedeelte deezes Werks bestaat in eene verkorte opgave der Reize, Ontmoetingen en Waarnee- | |
| |
mingen van den Opvolger des ongelukkigen houghtons, den Heere mungo park. Wy zullen niet treeden in eene opgave van dit Reisverhaal, in vyf Hoofdstukken afgedeeld, welker inhoud, vooraan geplaatst, het geheel beloop dier Reisverrigtingen aanwyst, zo zonderling als gewigtig, en vol van de treffendste ontmoetingen, die hem meer dan ééns met het lot zyns ongelukkingen voorgangers dreigden, doch 't welk hy gelukkig ontkwam. Deeze zyn veelvuldig, doch worden afgewisseld door voorvallen van eenen vrolyker en der menschheid vereerender aart, alsmede door gewigtige waarneemingen, strekkende ter beantwoording aan het oogmerk zyner Reize, om ons bekend te maaken met door Europeaanen onbezogte oorden. In een zo ongunstig licht als de Mooren doorgaande voorkomen, in een zo gunstig vertoonen zich veelal de Negers. Te zeer, om dezelve niet kortlyk aan te stippen, trof ons eene ontmoeting ten huize van eene Negerin, in een geval, dat park noch huisvesting, noch het noodig voedzel kon bekomen. Onder het loeijen van den wind en het dreigen van een stortregen, maakte de Reiziger zich gereed om zyn paard te ontzadelen, en zich onder een boom neder te leggen. ‘Dan ook ditmaal,’ luidt het verhaal, ‘hadt onze Reiziger zyn geluk aan de Menschlievenheid eener Sexe te danken, aan welke dit gevoel natuurlyk schynt eigen te zyn. Tegen het vallen van den avond naderde hem eene zwarte Vrouw, welke van den akker te rug kwam, en, zyne vermoeidheid en neerslagtigheid bespeurende, zyn paard by den toom nam, en hem met eene houding van medelyden verzogt, om haar te volgen. Zodra zy aan haare hut kwamen, ontstak zy eene lamp, onthaalde den Heer park op een uitmuntenden visch, voorzag zyn paard overvloedig
van koorn, en spreidde eene mat op den grond, op dat hy zich ter ruste kon nederleggen.’ - Veel was dit reeds; maar meer ontmoette hem in die herbergzaame wooning. Immers hy tekent op, ‘dat deeze braave Negerin, toen zy alle de pligten der Gastvryheid aan hem vervuld hadt, alle haare vrouwlyke Huisgenooten, welke hem al dien tyd met oplettenheid beschouwd hadden, derzelver gewoone werk, in het katoenspinnen bestaande, deedt hervatten. Zy bragten hier mede een groot gedeelte van den nagt door, en veraangenaamden heuren arbeid, door het zingen van verschei- | |
| |
de gezangen, waar van 'er een, buiten twyfel, aan den Heer park zeer onverwagt voorkwam, vermids hy zelf 'er het onderwerp van was. Hetzelve werd door ééne Vrouw gezongen, welke tusschen beiden door de overigen, by wyze van een choor, verzeld werd, en bevattede de volgende letterlyk vertaalde bewoordingen.
De winden huilden, en de regen viel. - De arme blanke kwam, en zette zich vermoeid onder onzen boom neder. - Hy heeft geene Moeder, om hem melk te brengen, noch Vrouw, om zyn koorn te stampen. - Choor. Dat wy ons dan over den blanken Man ontjermen! Hy heeft geene Moeder, enz.
Deeze woorden, schoon zeer eenvouwig, doch streelend voor het hart, verspreiden een aangenaam licht over de zeden en gebruiken deezer Wilden, onder welken de vervulling van alle de huislyke pligten der Vrouwen blyft aanbevolen.’
By eenen Mahomedaanschen Schoolmeester, die ten aanziene van andersdenkenden zeer verdraagzaam was, gehuisvest, deedt park deeze ontdekking: ‘Behalven den Koran en een of twee uitleggingen van dit boek bezat hy verscheide handschriften, welke hy gedeeltlyk van de Moorsche Kooplieden gekogt, en gedeeltlyk van de nabuurige Bushreens geleend en zorgvuldig afgeschreeven hadt. De Heer park, die, geduurende den loop zyner reize, nog andere handschriften zag, sprak met den Schoolmeester over dezelve, en ontdekte, dat de Negers, onder anderen, eene Arabische overzetting van de boeken van Mozes, die zeer by hen in agting zyn, van de psalmen van David, en eindelyk van het boek van Jezaïas, bezaten. Door middel van deeze boeken zyn verscheide Negers, die tot den Mahomedaanschen Godsdienst zyn overgegaan, met de voornaamste gebeurtenissen des Ouden Testaments bekend geworden; en de Heer park berigt, dat de geschiedenis van Adam en Eva, de dood van Abel, het leeven van Abraham, Izaäk en Jacob, de geschiedenis van Joseph en zyne Broederen, benevens die van Mozes, David, Salomon en anderen, door verscheiden persoonen, vry naauwkeurig, in de Mandinguesche taal aan hem verhaald werden.’
Beter kunnen wy onze Aankundiging van dit zeer goed en met oordeel vertaalde Werk niet besluiten, dan met de slot-opgave, waar wy leezen: ‘De reize van
| |
| |
den Heer park, door de binnenlanden van Africa, is, in de daad, zeer belangryk, en heeft ons meer gewigtige zaaken, omtrent dit waerelddeel, leeren kennen, dan eenige der voorigen, welke door anderen ondernomen werden: want zedert hy ons den oorsprong van de groote rivieren de Senegal, Gambia en Niger heeft aangeweezen, weeten wy, waar de hooger deelen van Africa gelegen zyn, en kennen tevens de juiste grenslinie tusschen de woestyn en de vrugtbaare deelen dezes vastenlands, benevens die, welke het land der Mooren van dat der Negers afscheidt. De laatste ontdekking, inzonderheid, is, buiten tegenspraak, voor ons van het hoogste gewigt, en draagt niet weinig by, om ons, niet slechts over de natuurlyke, maar ook over de zedenlyke, hoedanigheden dezer beide volken te doen oordeelen; want de ligging en lugtstreek van een land geeven aanleiding tot gewoonten, die niet zelden het nationaal character bepaalen.
Bovendien kan de reis van den Heer park tevens als een zegepraal der oudheid worden aangemerkt, vermids door dezelve verscheide zaaken, betreklyk de Aardrykskunde en Natuurlyke Historie, zyn bevestigd geworden, die wel door verscheide oude Schryvers zyn te boek gesteld, doch waar aan wy, by mangel van genoegzaame kunde, tot hier toe weigerden geloof te geeven. Van dien aart is de loop des Nigers, en de geschiedenis der Lotophages. Reeds voor meer dan twee-en-twintig eeuwen maakte herodotus gewag van eene groote Rivier, zeer ver ten Zuiden van de groote woestyn liggende, en waar in zich zeer veel Krokodillen ophielden. Deze rivier stroomt, volgens zyn berigt, van het Westen naar het Oosten, en doorsnydt Africa op gelyke wyze als Europa door den Donau verdeeld wordt. De Reizigers, voegt hy 'er by, die van de kusten der Middellandsche Zee vertrokken waren, en deze ontdekking deeden, kwamen aan eene aanzienlyke Stad, welke op den oever der Riviere in geschil gelegen was, en wier bewooneren Zwarten waren. Het is waar, dat genoemde Schryver deze Rivier voor een afgelegen tak van den Egyptischen Nyl hield; doch alle de bewyzen, ter staaving van zyn gevoelen bygebragt, strekken, om de rigting dezer groote Rivier, van het Westen naar het Oosten, nog vollediger aan te toonen. Plinius was mede van ge- | |
| |
dachten, dat de Nyl zynen oorsprong in het Westen nam; maar hy was 'er ver af om die Rivier met den Niger te verwarren, welke door hem wel degelyk voor eene afzonderlyke Rivier gehouden wordt.
Wat nu de Lotophages betreft, hieromtrend verhaalde de Fabel, dat zy volken van Africa waren, die een vrucht, Lotus geheeten, tot hun voedzel gebruikten, welke het vermogen bezat, om de Reizigers, wanneer zy 'er van aten, hun Vaderland te doen vergeeten; doch de Heer park heeft, door naar het zyne te rug te keeren, de valschheid van dit gevoelen beweezen, ten zelfden tyde dat hy het bestaan van deze vrucht heeft bevestigd.
Wy kunnen, onzes oordeels, dit verslag der Reize van den Heer park niet beter besluiten, dan met aan te merken, dat wy ten aanzien van onze kennis, omtrend het binnenste van Africa, juist zo verre gevorderd zyn, als de Ouden, voor omtrend twee-en-twintig eeuwen, reeds waren.’
Een slot, 't geen, in de daad, niet veel tot lof der gedaane ontdekkingen schynt te strekken; dan dit moet zeker in eenen bepaalden zin verstaan, en niet in volle ruimte opgevat worden. Immers het Werk voorhanden wyst, in verscheide opzigten, het tegendeel uit; en is dit zeker een der redenen geweest, waarom de Vertaaler 'er zyn arbeid aan besteed, en zyne taak loflyk uitgevoerd heeft. |
|