| |
Grondbeginzelen der Scheikunde, door A.L. Lavoisier. Uit het Fransch vertaald, met Aanmerkingen en Byvoegzelen vermeerderd, door N.C. de Fremery, Hoogleeraar in de Scheikunde, en P. van Werkhoven, Apotheker te Utrecht. Te Utrecht, by G.T. van Paddenburg en Zoon, 1800. II Deelen; 703 bladz.; met 10 uitslaande Plaaten.
Uitmuntend is voorzeker de dienst, door de Vertaalers en Vermeerderaars van het Werk van den onsterffelyken lavoisier, aan de Liefhebbers der Scheikunde, hier te lande, beweezen, met niet alleen dit gewigtig stuk te vertaalen, maar by hetzelve, in de aantekeningen, ook nog, op eene korte doch voldoende wyze, gewag te maaken van de nieuwe uitvindingen, met welke deeze Weetenschap, na den betreurenswaardigen dood van den Stichter der hedendaagsche Scheikunde, is verrykt geworden. Naar maate de aard der onderwerpen het scheen te eischen, zyn de vermeerderingen tusschen twee haakjes in den text geplaatst, en met eene V gemerkt, of onderaan gedrukt, en insgelyks met eene V getekend, om dezelve van de weinige aantekeningen van lavoisier zelven te onderscheiden. Insgelyks hebben de Uitgeevers zomwylen gebruik gemaakt van de aanmerkingen door den Heer hermbstädt by de Hoogduitsche Vertaaling gevoegd, doch ook veele derzelve weggelaaten, als huns oordeels niet behoorende tot het plan van dit Werk, 't welk alleen ten oogmerk had, een vast scheikundig stelzel te bouwen, op grondslagen, die door de ondervinding onwrikbaar gestaafd zyn.
De eerste Afdeeling der Lavoisieriaansche Scheikunde, handelende over de vorming der luchtvormige vloeistoffen en derzelver ontleding; over de verbranding der enkelvoudige lichaamen en de vorming der Zuuren, heeft niet veele byvoegzelen ontvangen; dewyl de grondbeginzelen der Weetenschap dezelfde zyn gebleeven,
| |
| |
en maar enkel door de laatere Scheikundigen eenigzins anders gewyzigd of bepaald.
Geheel anders is het gelegen met de tweede Afdeeling, handelende over de verbinding der Zuuren met de Zoutvatbaare Grondstoffen, en over de vorming der onzydige Zouten. Want daar 'er zeer aanmerkenswaardige ontdekkingen door laatere Scheikundigen gedaan zyn, ten opzichte van nieuwe, te vooren onbekende Zuuren, en aangaande de eigenschappen der tot hier bekende Zuuren; gelyk ook, met betrekking tot de verbeteringen, gemaakt in de werkwyzen, door welke dezelve worden verkreegen; zo hebben de Uitgevers het noodig geacht, deeze Afdeeling met een aantal byvoegzels en aantekeningen te verryken.
Eene der gewigtigste aanmerkingen, met welke de Uitgevers de Lavoisieriaansche waarneemingen vermeerderd hebben, is die, welke betrekking heeft tot de nadere bepaaling van den aard der Koolstof; waarom wy dezelve hier zullen laaten volgen, om teffens een proefje van het geheel te geven. ‘Wy hebben (zeggen de Uitgevers, D. I, bl. 227) by eene andere gelegenheid, bl. 63, reeds met een woord gezegd, dat de Koolstof, dat is de Kool, die zo veel mogelyk van alle vreemde zelfstandigheden gezuiverd is, toch nog een weinig Zuurstof bevat. Hier is het de plaats, om dit eenigzins naauwkeuriger te ontwikkelen. Het is, naamelyk, uit de fraaije proeven van guyton morveau, over de verbranding van den diamant in zuurstof-gaz, gebleeken, dat de brandbaare grondstof van het Koolstof-zuur niet de gewoone, zo veel mogelyk gezuiverde Koolstof, maar de Diamant is. Deeze zonderlinge zelfstandigheid, welker brandbaarheid, en, immers gedeeltelyke, verandering in Koolstof-zuur reeds eenigen tyd bekend waren, vereischt tot haare verbranding eene zeer hevige hitte van 30 graaden op den Pyrometer van wedgwood, welke met 2765o op den nieuwen Franschen Thermometer, of 4977o F. overeenkomen. By deeze verbranding wordt 'er enkel zeer zuiver Koolstof-zuur gevormd, hetwelk niet, zo als gewoonlyk, uit 28 deelen der grondstof en 72 deelen zuurstof bestaat, maar van hetwelk 100 deelen uit 82,12 zuurstof en maar 17,88 grondstof zyn te zamengesteld: waaruit derhalven blykt, dat de Diamant veel meer zuurstof verzadigt, dan de
| |
| |
gewoone Koolstof, en dat dus de Koolstof alleen maar van den Diamant verschilt, door dat zy een weinig zuurstof bevat. De gegrondheid deezer gevolgtrekkingen blykt te meer, daar de Diamant, geduurende deszelfs verbinding met de zuurstof, eerst, wanneer hy nog maar zeer weinig zuurstof opgenomen heeft, eene donkere kleur, gelyk potlood, aanneemt, en vervolgens, by verdere vereeniging met de zuurstof, zwart wordt en in waare Kool verandert, welke dus, wanneer men aan de eenvoudige brandbaare grondstof van het Koolstof-zuur den naam van Koolstof laat, een oxyde der Koolstof tot den tweeden graad uitmaakt. By verdere verbinding met de zuurstof vormt dit oxyde eerst Koolstof-zuur, en komt hierin met alle brandbaare lichaamen overeen, van de meeste van welke de Koolstof alleen daarin verschilt, dat zy, wanneer zy zuiver is, (als Diamant) weinig verwandschap met de zuurstof heeft, en het zuurstofgaz maar alleen op eene zeer hooge temperatuur ontleedt, terwyl deeze verwandschap toeneemt, naar maate de Koolstof met meer zuurstof verbonden raakt, zo dat zy tot den staat van Kool gebragt zynde, nu veele verwandschap met de zuurstof heeft, en nu het zuurstofgaz op eene veel laagere temperatuur ontleedt,’ enz.
De derde Afdeeling der Lavoisieriaansche Scheikunde, die het tweede Deel van het Werk uitmaakt, en de Beschryving der Scheikundige Werktuigen en Bewerkingen bevat, heeft geene aanmerkelyke vermeerderingen ontvangen, schoon anderzins in dit vak gewigtige veranderingen hebben plaats gehad. De redenen, waarom de Uitgevers geschroomd hebben, in deezen veel te veranderen en te verbeteren, waren de volgende: 1. Om dat zulks niet geschieden kon, zonder een aanmerkelyk aantal nieuwe Plaaten, 't geen de kosten van dit Werk oneindig veel zou hebben vermeerderd. 2. Om dat de gewigtigste verbeteringen der Lavoisieriaansche Werktuigen, gelyk van den Gazometer, van de toestellen voor de verbranding, van het Kwikzilver toestel, enz. reeds door den uitvinder dier veranderingen, den Heer m. van marum, uitvoerig in een afzonderlyk Werk waren beschreeven. Tot meerder bevordering van de goedkoopheid des Werks, zyn ook de twee eerste Plaaten van lavoisier geheel weggelaaten, als niets buitengewoons behelzende; terwyl men voorts, om de- | |
| |
zelfde reden, in het vervaardigen der Afbeeldingen, meer op de duidelykheid, dan wel op de fraaiheid der Plaaten, gelet heeft.
Toen lavoisier zynen arbeid begon, had hy alleen ten oogmerk, eene Verhandeling, door hem in eene zitting van de Academie der Weetenschappen, over de verbetering der Scheikundige Taal, voorgeleezen, verder uit te breiden. Doch hy ontdekte ras, dat men de taal niet kan volmaaken, zonder de Weetenschap te verryken, noch de Weetenschap verbeteren, zonder de taal volkomener te doen worden. Voorts, dat, hoe zeker ook de daadzaaken mogen zyn, en hoe naauwkeurig de denkbeelden, die daaruit gebooren worden, mogen weezen, zy echter niets dan valsche indrukzelen zouden mededeelen, indien wy geene juiste uitdrukkingen hadden, om dezelve voor te stellen. Dit had ten gevolge, dat 'er, in plaats van eene verbeterde Chemische Taalkunde, eene geheel stelzel van verbeterde Scheikunde te voorschyn kwam, 't geen teffens eene geheel nieuwe taal behelsde. Deeze kunstspraak was oorsprongelyk voor de Fransche en ook eenigzins voor de Latynsche taal geschikt, doch veel minder voor de Nederduitsche. Het was dus voor de Vertaalers eene zeer bezwaarlyke zaak, om daarvoor in onze moedertaal behoorlyke termen te vinden. Ondertusschen was in deezen veel verricht door girtanner, westrumb, grenn, en anderen, 't geen, van wegen de naauwe verwandschap der Hoog- en Nederduitsche taalen, van nut kon zyn. Om intusschen zo veel eenvormigheid in de taal, als doenlyk was, te houden, hebben zy best geoordeeld, de Fransche benaamingen, zo na mogelyk, te volgen, en dikwyls, wanneer 'er geen geschikt Nederduitsch woord te vinden was, alleen aan een Fransch woord een Hollandschen uitgang gegeeven. Wanneer 'er ook geen kort Nederduitsch woord te vinden was voor het Fransche, gelyk by voorbeeld in 't woord Oxyde plaats heeft, hebben zy het Fransche woord behouden; en wel met reden, om dat het, in weetenschappelyke onderwerpen, meer op de juistheid der denkbeelden, dan wel op de fraaiheid der woorden, aankomt. Met de Vertaalers wenschen wy, dat ook dit
gedeelte van hunnen arbeid de goedkeuring van kundige Vaderlandsche Beminnaars der Scheikunde moge weg- | |
| |
draagen, ten einde 'er allengskens, ook by ons, eene vaste scheikundige kunstspraak, welke het aanleeren der weetenschap zo zeer gemakkelyk maakt, ingevoerd worde. |
|