Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGedenkwaardigheden uit de Aartsvaderlyke Geschiedenissen, met ophelderende en praktikaale Aanmerkingen, door Jacobus Engelsma Mebius, Predikant te Ryperkerk en Hardegaryp. IIIde Deel. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1800. In gr. 8vo. 314 bl.De Eerw. mebius brengt, in dit derde en laatste Deel, zyne ophelderende en praktikaale aanmerkingen, over de Aartsvaderlyke Geschiedenissen, ten einde. Wy hebben onze Leezers, by de aankondiging der voorgaande Deelen, het loflyk doel van dit geschryf, en de wyze, waarop hy het tracht te bereiken, leeren kennen(*). Dit Deel begint met Jakobs terugtocht naar Kanaan, na zvn afscheid van Laban, Gen. XXXII en XXXIII:1-16, en loopt af met den dood van Josef, wiens merkwaardige en leerryke geschiedenis, inzonderheid, eene ryke stof tot nuttige aanmerkingen oplevert, die ook het grootste en beste gedeelte van dit Boekdeel uitmaaken, en waarby een loflyk gebruik gemaakt is van den arbeid van anderen, die onzen Schryver, in dit vak, voorgewerkt hebben. In het Voorbericht toont hy zich eenigzins te onvrede over den beöordeelaar van de eerste Deelen dezes Werks, in de Nieuwe Vaderlandsche Bibliotheek, die had geklaagd, dat hy het plan van bergen, 't welk hy zich tot navolging voorstelde, door noodelooze uitweidingen en systematische begrippen, verlaaten, en daardoor de anderzins leerzaame en nuttige aanmerkingen ontluisterd heeft. Van onze aanmerkingen, die ook al daarheen liepen, wordt geen gewag gemaakt. Wy hebben evenwel met genoegen bemerkt, dat de behandeling, in dit laatste Deel, een weinig minder omslachtig, en ook niet zoo doormengd is met gezochte ophelderingen van Theologische leerbegrippen. Het is 'er nogthans niet geheel vry | |
[p. 84] | |
van. Uit Gen. XXXV:2 wordt, bl. 49, afgeleid, dat de Waterdoop in den Godsdienst zeer oud is, welken Jesus daarom uit de zinnebeeldige Godsdiensttaal der Ouden, tot zyne oogmerken, ook heeft overgenomen. Bl. 107 wordt, uit de overeenkomst tusschen de lotgevallen van Josef, en die van onzen Zaligmaaker, besloten, dat God altyd gewild heeft, dat 'er veel overeenstemming zou zyn tusschen het Hoofd en de Leden, zoo vóór als na zyne waereldkomst, en dat zich dit, bovenal, in sommige hunner uitneemendsten meer zichtbaar zou openbaaren. Uit de opwekking van Jacob aan zyne door moedeloosheid traag geworden Zoonen, om naar AEgypte te gaan, terwyl hy gehoord had, dat daar nog een goede voorraad van Koorn voorhanden was, Gen. XLII, wordt, bl. 162, aanleiding genomen, om moedelooze Christenen, die over geesteloosheid kwynen, op Jesus, den beteren Josef, en den vollen voorraad van allerleie genaadens, (waarom niet allerlei genade?) die 'er by hem te bekomen is, geweezen. Gen. XLVIII:15, 16, vindt de Schryver de Leer van Vader, Zoon en Geest. Zulk soort van aanmerkingen zyn evenwel, in dit Deel, zeer weinige. Wy maaken geen zwaarigheid, om het, over 't geheel, als een nuttig handboek, voor mingeoesende Bybel-leezers, die geen geschikter handleiding hebben, aan te pryzen. Wy willen, tot eene proeve van de omzichtigheid, waarmede de Eerw. mebius zyne aanmerkingen, die haar opzicht hebben op Theologische begrippen, in dit Deel ter neder stelt, 's Mans aanteekening op de welbekende woorden, uit dat gedenkwaardig stuk, waarmede de stervende Jacob afscheid nam van zyne Zoonen, Gen. XLIX:18, op uw heil, ô Jehova! wachte ik, hier nog overneemen. ‘Zeer afgebroken komt hier deeze uitroep voor. Het is duister wat 'er aanleiding toe gaf, en daaröm ook wat 'er door aangeduid wierd. - Zweefden jakob, by het vermelden van dan, de Filistynen en de rampen voor den geest, die zyn Geslacht van deezen te wachten stonden, maar waar van God hem eerst door simson, en daarna door anderen, als samuël, saul, david, enz. verlossen zoude, dan schynt deeze verlossing uit hunne hand door deeze Helden, maar waar van jehova de eerste bewerker was, hier beoogd te zyn. - Of herinnert jakob zich de Paradysslang by het vergelyken van dan by eene slang, en | |
[p. 85] | |
leidde dit zyne hoop op tot de geestlyke verlossing door den Slangekopvermorselaar? - Of staan deeze woorden op haar zelve, zonder verband met het voorgaande? En gevoelde jakob zyne zwakheid en nu aannaderenden dood, zoo dat hy, nu vermoeid van al dit zegenspreken, het zelve een oogenblik afbreekt, en van de beschouwing van het onderscheiden lot zyner Nakomelingen opgeleid tot die der eeuwige zaligheid, al zyn oog op deeze vestigt? - Het is zwaar hier iets te beslissen.’ |
|