van, in aanmerking te neemen - dat de Joden zich aan geene zaak in zyn voorstellingen meer ergerden, dan dat Hy God zyn Vader noemde, begrypende dat Hy zich daardoor Gode evengelyk maakte. - Zy hadden Hem thans gedrongen, dat Hy zich met duidelyke woorden verklaaren zou, voor wien Hy wilde gehouden zyn. Hierop antwoordt Hy hun, Ik en de Vader zyn één. Hoe kan men nu vermoeden, dat Hy, ondersteld zynde dat Hy een wys, waarachtig, en getrouw leeraar was, die de eere Gods en het heil zyner hoorders op het oog had, in zulk een geval zich op die wyze zou uitlaaten, en de Joden in het vermoeden sterken, dat Hy voor meer dan een schepsel wilde aangezien zyn, indien Hy niet in de daad meer dan een schepsei was? - Men stelle zich hier by voor, dat Hy in de woorden: Ik en de Vader zyn één, hun verklaart de reden, waarom niemand de zynen uit zyne hand zou rukken, daar niemand ze kon rukken uit de hand van zynen Vader. Deeze reden nu ging alleen door, indien Hy, als de Zoone Gods, Gode evengelyk was, en dezelfde Godlyke natuur en eigenschappen bezat als de Vader. - Indien wy ook het gezegde zelve: Ik en de Vader zyn één, onzydig overweegen, zullen wy het zoo verheven vinden, dat het niet voegen zou dat een bloot schepsel, hoe voortreffelyk het ware, en welk character het bekleedde, zich op die wyze uitdrukte. De Joden gevoelden die kracht van dit gezegde, en begreepen dat Hy, dus spreekende, zich Gode evengelyk maakte, gelyk zy Hem als eene misdaad voorwerpen. - Wanneer Hy dan verklaart: Ik en de Vader zyn één, geeft Hy te kennen, dat, niettegenstaande het personeel onderscheid tusschen Hem en den Vader, Hy en de Vader dezelfde Godlyke natuur hebben, of eenwezens zyn, en dezelfde volmaaktheden bezitten, werkende door dezelfde wysheid, wil en kracht.’
H. XI:51, 52. En dit zeide hy niet uit zig zelven; maar, zynde Hoogepriester deszelven jaars, propheteerde hy, dat Jesus sterven zou voor het volk: En niet alleen voor dat volk, maar opdat hy ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot één zou vergaderen. - ‘De zin der woorden komt hierop neder: dat, daar Cajaphas Hoogepriester was van dat zelfde jaar, waar in Jesus sterven zou, en het welke God, door veele buitengewoone gebeurtenissen, wilde doorluchtig maaken,