Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Geschiedenis van Dahomy, een binnenlandsch Koningryk van Africa; benevens 't verhaal eener binnenlandsche Reize in Africa, naar 't Hof van Bossa Ahadee, Koning van Dahomy; alles verzameld uit echte Schriften; met eene Inleiding en Aantekeningen door Archibald Dalzel, Schildknaap, Gezachvoerder op het Fort Kaap Coast. Naar het Engelsch. Met Plaaten. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn, 1800. In gr. 8vo. 392 bl.Vreemdheid mag uitlokken, Wreedheid kan nimmer behaagen; dit was onze slotbedenking, toen wy het | |
[p. 68] | |
opgemelde Werk geleezen hadden: want zo vol het is van Vreemdheden, zo zeer vloeit het van Wreedheden over. - Blykens den Tytel, is het vry zamengesteld; hoe dit bykome, wordt ons berigt; en zal het noodig weezen, die onderrigting goeddeels over te neemen, om onze Leezers met de Opstellers bekend te maaken en over de waarde te doen oordeelen. Een der Schryveren is de Heer robert norris, van Liverpool, die agttien jaaren lang handel op Africa gedreeven hadt, en welbekend was met de taal en de gebruiken van het volk, ook geene moeite spaarde, om van Zwarten en Blanken die schriften te bekomen, uit welke zyn gedeelte van het Werk is opgemaakt. Daarenboven leverden zyne eigene waarneemingen verscheide weetenswaardige en belangryke zaaken op; blykens zyne Geschiedenis van ahadee, en zyne Landreize na Abomey, in 1772, welke hier voor de tweedemaal in 't licht komt, met verscheide verbeteringen en ophelderingen, door hem, geduurende zyne laatste ziekte, daarin ter voltooijinge gemaakt. Het Leeven van adahoonzou II, en het begin der Regeering van wheenoohew, den tegenwoordigen Koning van Dahomy, zyn verzameld uit het geen den Uitgeever medegedeeld is door lionel abson, Schildknaap, de tegenwoordige Britsche Gouverneur van Whydagh, die zeven-en-twintig jaaren Resident geweest is op de kust, en over de twintig jaaren aan het tegenwoordig bestuur, alwaar hy, door zynen stand, en door eene volkomene kennis, welke hy van het Volk en de Taal hadt, in staat is geweest alle onderrigting te bekomen. De Heer dalzel hadt deeze Schriften verzameld, en de Inleiding geschreeven, toen zyn ampt hem na de kust riep. Deeze Inleiding is de vrugt van eene byna dertigjaarige opmerking; zeven van welke hy als Resident in Guinea doorbragt, en vier van dezelve als Gouverneur van Whydagh, als Opvolger van den Heer abson. - Hy voegde, om het Werk meer volkomenheids te geeven, 'er een Byvoegzel by van de voorige Regeeringen, verzameld uit alle Schryvers, die over dit onderwerp geschreeven hebben, dan voornaamlyk uit snelgrave. De Aantekeningen, welke veelvuldig aan den voet der bladzyden voorkomen, onderscheiden zich gedeeltlyk door Letters. R N. duiden den Heer norris aan; | |
[p. 69] | |
AD. den Heer dalzel; en de weinige, naa zyn vertrek 'er bygevoegd, zonder Lettertekening, behooren aan den Schryver van den Text, en hebben haare betrekking tot denzelven. Zonder des vermaand te weezen, zou men, by voorraad, de aanmerking mogen maaken, die de Voorredenaar ons mededeelt: ‘Dit werk, beschouwd als eene verzameling uit verscheide Schryvers, verdiend ongetwyfelt veel toegeevenheid uit hoofde der ongelykheid van styl en van eenige weinige herhaalingen, welke anderzins zouden hebben kunnen vermeeden worden.’ - Dit eenige weinige is wat min voor iets, dat veelvuldig zou mogen heeten. Behalven eenige Aanmerkingen van minder belang, treft men in de Voorreden breedvoerige aan op de ligging der Plaatzen in de Kaart, door den Heer norris gegeeven, van Dahomy en deszelfs omliggende streeken, die voor den Aardrykskundigen van belang zyn, doch zonder die Kaart niet wel te begrypen. Het slot dient ter vergoelyking van den Slaavenhandel; en mag men aan dit oogmerk, niet zonder grond, deels dit Werk toeschryven; althans veele trekken komen 'er in voor, die zeer in 't oog vallen, en te veelvuldig om hier op te noemen; om egter iets te doen, wyzen wy op bl. 45 en 46; doch meer byzonder op de vreemde en lange Redenvoering van adahoonzou, toen hy hoorde wat 'er in Engeland wegens den Slaavenhandel was voorgevallen; eene Redenvoering, welke twee uuren duurde, en ten bewyze strekt van de woordenrykheid der Dahomans; men vindt dezelve bl. 371-378. Dit zeker is een uittrekzel. De Inleiding van den Heer dalzel bevat het byzonderste en weetenswaardigste van dit Volk; veel, daarin vermeld, wordt door de volgende Geschiedenissen gestaafd. De kennis aan de Dahomans klimt niet hooger op dan tot den Jaare 1724. Uit de overlevering of Legende hunner Barden is niets op te maaken, dewyl deeze zo staatkundig ingerigt zyn, dat 'er niet op te vertrouwen is. De Koning deezes Lands, gelyk wy in het Werk vermeld vinden, verbiedt dikwyls melding te maaken van daaden of verrigtingen, die hem of de zynen tot schande zouden strekken. Was dit alleen in Dahomy het geval! Hoe veel Geschiedkundige waarheid wordt | |
[p. 70] | |
by beschaafder Volken, en ook by ons, verdonkerd, door de laagste en veragtlykste beweegredenen! Van Wreedheden gewaagden wy, de pen ter beoordeeling van dit Werk op 't papier zettende. De Geschiedenis begint 'er mede; en de Naams-oorsprong van Dahomy kan ten staal dienen. Een nabuurig Vorst met den Koning der Foys, de oude naam deezes Volks, in oorlog zynde, deedt eene gelofte, dat hy den Vorst da aan de Fetiche of Godheid zou opofferen. ‘Deeze,’ zo als ons te leezen gegeeven wordt, ‘vervulde hy, door naa de behaalde overwinning den buik open te snyden van zynen koninglyken gevangenen, waar na hy het lyk ten toon stelde, op de grondvesten van het Paleis, 't welk hy bezig was te bouwen, en de muur daar over hen brengende, noemde hy het Gebouw, toen het voltooid was, Dahomy, of het huis op den buik van da(*).’ Wy zouden te lang worden, met een aaneengeschakeld Verslag deezes Werks, of zelfs met de opgave der Hoofdstukken, waarin het gesmaldeeld is. Wy vergenoegen ons met slegts het een en ander aan te stippen, 't geen van de zonderlingheid kan getuigen. Van de Eycos, een nabuurig Volk, waarmede de Dahomans in veelvuldigen kryg zyn, gewaagende, zegt de Schryver: ‘Zy worden van een Koning geregeerd, niet minder oppermagtig dan de Koning van Dahomy, echter onderworpen aan eene staatsregeling, te gelyk vernederend en ongemeen. Wanneer het volk in 't begrip gekomen is, dat hun Vorst slegt regeerd, welk begrip hen zomtyds bedrieglyk wordt ingeboezemt, door de kunstgreepen van zyne onvergenoegde Ministers, vaardigen zy eene bezending aan hem af met een geschenk van pappegaais eijeren, als een blyk van gezach, waarmede de afgezondenen bekleed zyn, en om hem te vertoonen dat daar de last der regeeringe hem zoo zwaar valt, zy het volstrekt nodig achtten hem van die zorg te ontheffen, en hem eenige rust te verschaffen. Hy bedankt daar op zyne onderdaanen voor de zorg, die zy voor zyne rust dragen, begeeft zich naar | |
[p. 71] | |
zyne kamer als om te gaan slapen, roept zyne Vrouwen by een, die hy belast hem te worgen. Dit bevel wordt terstond ter uitvoer gebragt, en zyn Zoon beklimt ongestoord den troon, op de gewoonlyke voorwaarde, dat hy de teugels der regeering niet langer in handen zal houden, dan hy de goedkeuring van zyn volk verdient.’ - In 't vervolg, bl. 272, treffen wy een dier Koningen aan, die verstands genoeg hadt, om zulk eene belachlyke gewoonte te veragten, en dapperheids genoeg, om 'er zich tegen te verzetten. ‘Hy weigerde volstrekt de pappegaais eijeren aan te neemen, zeggende aan zyne Ministers, dat hy nog geene geneigdheid tot sluimeren gevoelde, maar dat hy beslooten had, tot heil van zyn Volk te blyven waaken.’ - Dit hadt een opstand, door den eersten Minister verwekt, ten gevolge; doch met een zo ongelukkigen uitslag, ‘dat hy,’ dus luidt het verhaal, 't geen nooit aan wreedheden ontbreekt, ‘met zyne talryke Familie door de overwinnaars werd ter dood gebragt, die zelfs de zwangere Vrouwen niet spaarden,’ enz. Onze pen weigert hier te vervolgen! Om een denkbeeld te geeven van de magt en sterkte eens Legers van de Eycos, verzekeren de Dahomans, ‘dat wanneer zy ten oorlog trekken, de Veldoverste de huid van een buffel, welke natuurlyk dik en taai is, voor de deur van zyn tent uitspreid, en aan wederzyde van dezelve een speer in den grond steekt, tusschen welke de soldaaten heen trekken, tot dat de ongeschoeide menigte, welke over de huid gaat, een gat in dezelve gesleeten heeft; zoo haast 'er dat gat is, meendt hy dat zyne magt genoegzaam is om te velde te gaan.’ Van alle de byzondere Stukken, waaruit dit Werk bestaat, is ons als het belangrykste voorgekomen, de Reize na het Hof van bossa ahadee, Koning van Dahomy, door robert norris, loopende van bl. 184 tot 270; van welke, tot het einde, de Heer abson de pen voert, de Geschiedenis voortzettende tot den Jaare 1791. In een Werk, waarin Wreedheid den boventoon slaat, vinden wy die tot in de Feestvermaaken. ‘Indien by zeker vrolyk Feest iemands voet uitglipt en hem doet vallen, wordt zulks aangezien als een kwaad voorteken, en den armen rampzaligen uit den drang weggedraagen en het hoofd afgehouwen zonder den dans te | |
[p. 72] | |
stooren, welke blyft voortduuren als of 'er niets gebeurd ware.’ Koning bossa ahadee's Serail of Vrouwentimmer wordt beschreeven als te bestaan ‘in tusschen de drie en vier duizend Vrouwen. Zyne aanzienlyke lieden hebben 'er ieder van een tot drie honderd, en lieden van minder rang van een half douzyn tot twintig. Door deeze onevenredige verdeeling, waar by de rechten van den mensch geschonden, en hunne behoeften aanmerkelyk miskend worden, blyft het geringe gedeelte van het Volk onvoorzien; doch in iedere Stad is een zeker getal van Vrouwen, geëvenredigd naar de grootte der plaats, die verpligt zyn ten dienste te staan van elk, die zich by haar aanbiedt; de prys voor haare gunsten is geregeld en zeer maatig.’ Ten aanziene van deeze menigte der Vrouwen des Konings vinden wy eene zeer optekenenswaardige byzonderheid, in de Inleiding vermeld. ‘Binnen de wallen van de onderscheidene koninglyke Paleizen in Dahomy bevinden zich niet minder dan drie duizend Vrouwen ingeslooten. Verscheide honderden van dezelven worden in den Wapenhandel opgebragt, onder eene vrouwelyke Veldoverste en mindere Officieren, door den Koning aangesteld.’ Deeze Amazoonen maaken geen klein figuur in de Geschiedenis. In de beschryvingen kwam ons zeer opmerkenswaardig voor, die van den wind Harmattan, ten welken opzigte de Schryver zeer van Doctor lind verschilt. Wy moeten, ter oorzaake van de uitgebreidheid, de overneeming agterlaaten. Koning adahoonzou's Geschiedenis is de geschiedenis der Wreedheid. In een stryd tegen de Mahees, en by derzelver te onderbrenging, werden mans, vrouwen en kinderen, zonder onderscheid, aan het zwaard opgeofferd; de lichaamen der verslaagenen aan de boomen opgehangen; de hoofden voor den Koning bewaard, die by deeze gelegenheid eene vergelding van twaalf Akies-Cauris (omtrent 17 guldens) op ieder hoofd gesteld hadt, boven den prys, welken hy gemeenlyk voor eenen leevenden slaaf betaalde: want, zeide hy, ik heb koppen en geen slaaven noodig. 't Was deeze wreedaart, naamlyk, die 'er op gesteld was om een huis te bouwen, bedekt met bekkeneelen, | |
[p. 73] | |
en beverfd met menschenbloed. Zyne Vrouwen dienen hem zomtyds tot Beulinnen; een deezer, daarmede wat te onhandig omgaande by zekere slagting, voerde hy te gemoet: zo moet gy het zwaard houden, geef my, zo moet gy doen, verbeeld u dat gy hout kapt! Dit werd toegejuicht en die slagting als een klugtspel beschouwd. Afgeslaage koppen worden ten vermaake der menigte ten toon gesteld, en de bekkeneelen gebruikt tot het opsieren der Koninglyke muuren. Wy kunnen uit dit Boek vol wreedheden niet nalaaten het volgende af te schryven: ‘De Man, die met het vervaardigen van dus een muur belast was, verzuimd hebbende, eene juiste berekening te maaken van de stukken, welke hy te plaatzen hadt, was zeer verre in zyn werk gevorderd, toen hy bevondt, dat 'er geene bekkeneelen genoeg zouden zyn, om het geheele werk met dezelven op te tooijen. Hy verzogt derhalven het werk op nieuw te mogen beginnen, op dat hy, door dezelven wat wyder van elkander te plaatzen, het geheel een geregelder gedaante zou kunnen geeven. Doch de Koning weigerde volstrekt zyne toestemming daar aan, zeggende, dat hy van de Badagrees hoofden genoeg zou vinden, om het werk, op den voet, zo als het was aangelegd, regelmaatig te voltooijen. - De konstwerker bleef met zyn werk voortgaan, tot dat alle bekkeneelen verbruikt waren; men nam toen de maat, en maakte eene berekening van 't geen 'er aan ontbrak om alles regelmaatig af te werken, en men bevondt, dat men honderd en zeven en twintig bekkeneelen te kort kwam. De gevangenhokken, waar in de rampzalige gevangenen waren opgeslooten, werden diensvolgens geopend, en het berekend getal slagtoffers daar uit gehaald, die dan allen in koelen bloede tot dat helsche einde vermoord werden. - Deeze barbaarsche daad werd grootlyks toegejuicht van alle de omstanders.’ In eene Aantekening wordt opgemerkt, dat het ten dien tyde slegt gesteld was met den Slaavenhandel te Whydagh. By den dood van dit Monster werden vyfhonderd vyf-en-negentig vrouwen door haare eigene medegezellinnen vermoord, en afgezonden om adahoonzou in de andere wereld ten dienste te staan. - In dit Land is de Fetiche, of Afgod, een Tyger, naar 't berigt van norris. Op fraaiheid noch netheid kan de Vertaaling roem | |
[p. 74] | |
draagen. Het speet ons, in veele gevallen, het oorspronglyk Werk niet te hebben, niet twyfelende of wy zouden, op verscheide plaatzen, groote misslagen hebben kunnen aanwyzen: Drukfeilen zyn in menigte voorhanden. Wat de Plaaten aanbelangt, dezelve zyn eer vreemd dan fraai. |
|