| |
Leerboek der Aardrykskunde. Door A.C. Gaspari, Leeraar in de Wysbegeerte, en Hoogleeraar in de Geschiedkundige Wetenschappen te Oldenburg. Uit het Hoogduitsch, door S. van Emdre. In Twee Deelen, met Kaarten. Iste Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1800. In gr. 8vo. 374 bl.
Met veel genoegen lazen wy het begin van den hier boven geplaatsten tytel: Leerboek der Aardrykskunde, en meenden wezenlyk een zeer belangryk Werk, zo voor de Jeugd, als voor de Onderwyzers, ter beoordeelinge te ontvangen. Wy lazen en herlazen de Voorrede van den Vertaaler, welke ons in ons gunstig vooruitzicht nog bevestigde; dan, wy mogen niet ontveinzen, dat wy ons, in sommige opzichten, vervolgens zo zeer te leur gesteld vonden, dat wy eene ongetrouwheid aan onze Leezers zouden begaan, wanneer wy hen die aanmerkingen en bedenkingen niet mededeelden, welke ons, onder het leezen, daadelyk onder het oog liepen, en die wy op dat Werk noodzaakelyk moesten maaken.
Nimmer ware het mogelyk een ongeschikter tyd dan heden, om een Werk over de Aardrykskunde in het licht te geeven; daar Europa, door een langduurigen en verwoestenden Oorlog geteisterd, niet dan by een reeds te lang verwachten Vreede zal kunnen zien, welke landen en steden aan de byzondere Natien te rug gegeeven, of toegedeeld zullen worden; en welke staatkundige verdeeling als dan met eenige zekerheid zal kunnen gevolgd worden.
Tot zo lange had men, zekerlyk, wel met de uitgave van dit Werk mogen wachten. Immers de Vertaaler zou dan niet nodig gehad hebben, om te melden: dat Maltha reeds van meesters veranderd was (zie bl. 344); dat 'er, door het aanstellen van Consuls in Frankryk, reeds eene verandering in den regeeringsvorm der Fransche Republiek gekomen is (zie bl. 310); ja, het te
| |
| |
rug houden van de Landkaart van Italien, om reden dat 'er by den Vreede groote veranderingen in kunnen komen, met betrekking tot de Cis-Alpynsche en Ligurische Republieken, enz. zoo als de Vertaaler dit opgeeft, zou met geen minder recht omtrend Duitschland voorgewend kunnen worden; en derhalven die Kaart ook wel agter hebben kunnen blyven: wy zwygen van die van Zwitserland, en die der Fransche Republiek zelve, welke Staaten toch ook by den Vreede eene meerdere of mindere uitgebreidheid kunnen erlangen.
Daar het Werk intusschen nu in het licht is, moeten wy 'er over oordeelen, zo als het voor ons ligt. Dat de Uitgeever j. allart, en de Vertaaler s. van emdre, zeer gunstig omtrend hetzelve dachten, blykt zo wel aan de uitgave als aan hunne verklaaring in de Voorrede: ‘Het fraaije werk van den Oldenburgschen Hoogleeraar gaspari (het zyn genoegzaam de woorden van den Vertaaler) had reeds drie drukken in Duitschland beleefd; de Beöordeelaars der boeken aldaar hadden het met verdienden lof aangepreezen. De Boekverkooper allart had den Predikant s. van emdre verzogt om hetzelve te vertaalen - en deeze was daar niet toe overgegaan, voor dat hy het werk zelve gelezen had, en het der overzetting in het Nederduitsch waardig keurde.’ Wie zou nu durven vooronderstellen, dat zulk een Werk ten ontyde in het licht zoude kunnen treden? Wy hebben het reeds gezegd: wy zyn van dat gevoelen; maar wy hebben nog andere redenen, die wy hier boven niet hebben opgegeeven, doch die vervolgens zullen voorkomen.
Om een Leerboek over de Aardrykskunde naar deszelfs oogmerk in te richten, behoort men niet alleen duidelyk en klaar, maar ook met eene zekere uitgebreidheid, die zaaken voor te draagen, die men in zulk een boek aan anderen leeren wil. De Vertaaler zegt wel, in gemelde Voorrede, dat dit Werk beknopt en duidelyk is. Maar men heeft niet zelden gezien, dat, door het eerste, zo veel mogelyk, in acht te neemen, het laatste dikmaals verwaarloosd wordt: ten minsten het moeilyke daar van beweert horatius, in zyne Arte Poëtica, Lib. l. vs. 25 & 26. Brevis esse laboro obscurus fio. Wanneer het Werk van gaspari zoo duidelyk was, waarom heeft de Vertaaler dan nodig geoordeeld, om 'er zoo veele nooten en invullingen in te maaken?
| |
| |
Was het niet, om dat de eerste slechts met een enkel woord eene plaats of zaak aanhaalt, zonder iets van die plaats te melden? (Zie Voorr. van den Vertaaler, bl. VI.) Is dit genoeg in een Leerboek over de Kunst? - Wy beweeren het tegengestelde.
Een ander voordeel, het welk de Vertaaler in dit Werk vindt, is de beleezenheid van den Autheur, en de nieuwe ontdekkingen, welken 'er in gevonden worden. Met betrekking tot de laatsten, hebben wy, wel is waar, op de Kaarten van van emdre bespeurd, dat de Reizen van cook, en anderen, by het opstellen van dezelve geraadpleegd zyn; ofschoon 'er nog feilen genoeg in die Kaarten gevonden worden. Maar is de nieuwheid alleen genoeg? En kan men, na de nieuwste ontdekkingen van herschel, betreffende de Satellieten van uranus, en hunne omloopstyden, tegen het gestelde in dit Werk vergeleeken te hebben, het laatste wel zoo uitsteekend nieuw en belangryk noemen?
Eene byzonderheid, die evenwel nieuw zal heeten, hebben wy in dit Werk aangetroffen, namentlyk, dat in hetzelve niet enkel van vier Waerelddeelen, Europa, Asia, Africa en America, gehandeld wordt, maar van vyf; houdende gaspari, Nieuw Holland, met eenige Eilanden daar omstreeks, onder den naam van Australië, of het Zuiderland, voor een vyfde Waerelddeel. Wy hebben tegen deeze verdeeling niets, mits men daar onder niet, zo als veele gemeene lieden, het zogenaamde onbekende Zuiden verstaat; daar toch, na van Diemens land, dat in 1642 is ontdekt geworden, Nieuw Zuidwallis, door cook, in 1774, gevonden is, en de Botanybaay, vooral in Engeland, genoeg bekend is: wordende ook in dit Werk op de Kaart aangewezen.
In dit Eerste Deel vindt men eene algemeene Inleiding tot de Aardrykskunde, welke zeer uitgebreid is, evenwel niet in die orde geschikt, als men dezelve in een Leerboek zoude vereischen. Vervolgens heeft men eene Inleiding tot Europa, en daar na eene geographische beschryving van Duitschland, Helvetie of Zwitserland, Italie, Frankryk, Spanje en Portugal; wordende opgehelderd door een Planetarium, een Kaart verbeeldende de Aarde, een andere Europa, en verder de Kaarten van Duitschland en Zwitserland, de Fransche Republiek, en van Spanje en Portugal.
De Vertaaler heeft nodig geoordeeld om eenige by
| |
| |
voegzels en aanmerkingen op het Werk van gaspari te maaken, zelfs heeft hy eenige grove fouten van denzelven verbeterd, by voorb. deszelfs misslag in de lengte en breedte van Europa, enz. Intusschen zyn 'er nog verscheidene plaatsen overgebleven, die wel eene verbetering behoefden. Dus zouden wy, bl. 82 en 83, geenszins willen vaststellen, dat de Euangelische Christenen enkel in Lutheraanen en Gereformeerden bestaan, daar 'er toch de Doopsgezinden, en anderen, mede toe behooren. Ook zou men van den Vertaaler hebben mogen verwagten, dat, daar hy in eene aantekening heeft gezegd, dat men voor Entre Douro e Minho, ook Entre Minho e Douro kan leezen, en dat dit landschap tusschen de rivieren de Douro en Minho ligt, iets dat de minste leerling in de Geographie reeds genoegzaam weet - hy ten minste zorge zou gedragen hebben, om de evenredigheid der vreemde geldspetien in Hollandsche muntspetien op te noemen, en daar mede te vergelyken: in plaatse van zich, even als de Hoogduitsche Schryver, tot Daalders en Grossen te bepaalen, zonder zelfs te zeggen welke Daalders en welke Grossen, die toch door geheel Duitschland niet gelyk in waarde zyn. Men zie, onder anderen, de Aanmerkingen op bl. 285 en 348.
Wy hebben intusschen, in deeze Vertaaling, eenige nieuwe zaaken geleerd, die wy tot heden niet wisten: als eerstelyk, dat men niet slechts vier Winden, Oost, West, Zuid en Noord, maar zelfs 64 Winden heeft. (Zie bl. 25 en 26.) Dan, indien dit waar is, en de grond daar van, zo als de Schryver zegt, in de byzondere verdeeling van de Windroos, of het Compas, gelegen is; dan zal het eindelyk aan de Schippers staan, om ons zo veel winden te bezorgen als zy maar goedvinden: want het Compas wordt niet alleen in 360 graaden, maar ieder graad nog in 60 minuuten, enz. verdeeld, die men dan naar willekeur, schoon in gelyke deelen, kan bepaalen. Doch wy gelooven, dat men onderscheid behoore te maaken tusschen de Winden, en tusschen de Windstreeken, welken op het Compas worden aangewezen.
Eene andere nieuwigheid is voor ons de benaaming van de byzondere Windstreeken, met byvoeging van ¼ in de verdeeling. ‘Zo ligt (zegt de Schryver) tusschen Oost en Oost-Zuid-Oost, Oost ¼ Zuid-Oost; tusschen Oost en Oost-Zuid-Oost, Zuid-Oost ¼ Oost; tusschen
| |
| |
Zuid-Oost en Zuid-Zuid-Oost, Zuid-Oost ¼ Zuid, en tusschen Zuid-Oost en Zuiden, Zuid ¼ Zuid-Oost, dewyl deze punt Zuid is, en nog een vierde deel van den boog naar 't Zuiden heen heeft. Dus gaat het om den geheelen horison. De Schippers hebben nog geen volkomen genoegen, en maaken nog eens eene verdeeling, en krygen daardoor 64 Winden, die slechts 5⅝ graaden van elkander staan.’
Het kan zeer wel zyn, dat de Oldenburgsche Schippers deeze benaaming van ¼ gebruiken; doch ten opzichte van de Nederlandsche Zeevaarders, moeten wy bekennen het nimmer gehoord te hebben. Neen, de minste Stuurmans leerling verstaat het Hollandsch Compas te wel, om Oost ¼ Zuid-Oost, enz. te zeggen: hy noemt die streek Oost ten Zuiden, de volgende hier boven opgenoemd Zuid-Oost ten Zuiden, Zuid-Oost ten Oosten, enz. Zo als het kleinste Compas dit aanwyst.
Eindelyk bericht de Vertaaler, dat de Atlas, die by het Hoogduitsche Werk gevoegd is, geene evenredigheid heeft, tusschen de Landkaarten van Duitschland, en die der andere landen van Europa. Maar heeft zyn Eerw. dan niet opgemerkt, dat zyne Vertaaling juist zo onevenredig is, nadien gaspari al zyne vlyt, als Duitscher, aan de beschryving van Duitschland heeft te koste gelegd? Zo dat de beschryving van dat Ryk alleen, in deeze Vertaaling, 154 bl. beslaat. Spanje wordt op 23, Italien op 27, Zwitserland op 25, en het uitgebreide Frankryk op slechts 44 bladzyden beschreven. Is dit eene geschikte orde voor een Leerboek? Waarlyk, wy zouden de Onderwyzers en de Leerlingen beklaagen, wanneer 'er geen betere Leerboeken gevonden wierden. |
|