Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1801
(1801)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedkundige en Wysgeerige Gedenkschriften over Pius den Zesden, en deszelfs Pauslyk Bewind, tot zyn vertrek uit Rome naa Toscanen: behelzende merkwaardige byzonderheden van zyn huislyk leven; verschillen met verscheiden Mogendheden van Europa; de oorzaken der omkering van den Pauslyken troon, en der omwenteling te Rome. Alles uit de echtste bronnen. Tweede Deel. Uit het Fransch. Te Amsterdam, by G. Warnars, 1800. In gr. 8vo, 349 bl.Een aanpryzend verslag deeden wy van het Eerste Deel deezes Werks(*). In den zeifden geest mogen wy ook van dit Deel gewaagen. Niet het zelfde oordeel, intusschen, zullen allerlei Leezers over de beide boekdeelen vellen. De zulken, die enkel tot vermaak of uitspanning leezen, of die op de leevensbyzonderheden van vermaarde Mannen, of op Anekdoten, | |
[p. 55] | |
dezelven betreffende, gretig aazen, zullen aan het Eerste Deel den voorrang geeven. Anderen, egter, die, hoewel dit slag van lektuure niet verwerpende, hunne Historische naaspooringen wyder uitbreiden, zal het Tweede Deel beter bevallen. Het aangenaame is dus het kenmerk van het eene, het algemeen nuttige dat van het andere Deel. Aan de vereischte, door horatius, in een bepaald opzigt, gevorderd, omne tulit punctum, qui miscuit utile dulci, zou dus hier voldaan worden. Te weeten, een uitvoerig tafereel ontmoet men hier van den toestand der Roomsche Kerke, onder het Pausschap van pius den VI, derzelver geschillen met onderscheiden Mogendheden, haare betrekkingen tot dezelve, de gevoelige neepen, vooral door Frankryk haar gegeeven, nevens verscheiden andere byzonderheden, welke over de Kerkelyke Geschiedenis van Europa, geduurende een aanmerkelyk tydvak van het laatste gedeelte der Achttiende Eeuwe, geen gering licht verspreiden. Wat hier al, omtrent dat alles, te leeren valle, zal blyken uit de opgave van den inhoud der Hoofdstukken, de moeite des overschryvens van welken, onzen Leezeren ten gevalle, welk een lastig werk ook, wy ons wel getroosten willen. De Inhoud luidt aldus. Geschillen van den Heiligen Stoel met de regering van Toscanen. - Geschillen van pius VI met het Hof van Napels. - Vervolg der inbreuken van het Hof van Napels, op de Voorrechten van den Heiligen Stoel. - Kwellingen, door het Hof van Napels aan pius VI veroorzaakt. - Afschaffing der hulde van de Telle. - Betrekkingen van pius VI, met verscheiden Mogendheden van Europa, met de Verëenigde Staaten, Poolen, den Koning van Zweeden, het Venetiäansch Gemeenebest, Portugal, de Hertogen van Modena en Parma. - Gesteldheid van het Roomsche Regeeringsbestuur, vóór het tydstip van deszelfs omkering. - Tafereel der betrekkingen van Frankryk, met pius VI, tot aan de omwenteling van het jaar 1789. - Kerkelyke hervormingen, door de Nationale Vergadering van Frankryk ondernomen. - Bezwaaren van Frankryk tegen den Heiligen Stoel. - Verlegenheid en onbestaanbaarheid van den Heiligen Stoel. - Onmiddelyke oorzaak van den Val van het Roomsche Regeeringsbestuur. - Gevolgen van den intogt der Franschen in Rome. - Lot van pius VI en zyne Neeven. - Voornaamste hervormingen in den Romeinschen Staat, | |
[p. 56] | |
door het nieuwe regeeringsbestuur bewerkt. - Besluit. In eene Naarede doet de Vertaaler verslag van 's Paussen overlyden, en de verkiezing van eenen Opvolger, en maakt tevens eenige aanmerkingen, welke over het karakter van pius den VI nader licht verspreiden. Die aanmerkingen zyn ontleend uit den Rondgaanden Brief van joannes jacobus van rhyn, Aardsbisschop van Utrecht, aan zyne onderhoorige Geestlykheid, gedagteekend 18 October 1799, tot het vieren der Lykdiensten over Paus pius den VI. Een gunstig denkbeeld geest ons die Brief van 's Aardsbisschops karakter, van zyne vergeeflykheid en zagtmoedigheid, in tegenstelling der behandelinge door wylen zyne Heiligheid hem aangedaan. De Eerwaardige van rhyn, in May 1797 tot Aardsbisschop van Utrecht verkozen, en in July daarnaa, door adrianus joannes brinkman, Bisschop van Haarlem, gewyd zynde, betuigde pius de VI, in eenen Brief aan alle Catholyken in de Vereenigde Nederlanden, over 't een en ander, zyn misnoegen. Hy schreef, onder andere: ‘Wy verklaren dan, en besluiten, uit kracht des Apostolischen gerichte, dat, en de verkiezing van den genoemden Joannes Jacobus van Rhyn, tot Aartsbisschop van Utrecht, ongeöorloofd, krachteloos en nietig, en zyne inwyding onrechtmatig, heiligschendig, en met de vaststelling der heilige wetten strydig is. Wy excommuniceeren en vloeken den gezegden Adrianus, als inwyder, den genoemden Joannes, als verkorene en gewyden, en alle de genen, die in de wandaadige verkiezing deel gehad hebben; als ook allen, die door hulp, bystand, bewilliging, of eenigen raad hoegenaamd, in de verkiezing of wyding medegewerkt hebben, en verklaren, stellen vast, en bevelen, dat zy, als afgescheiden van de gemeenschap der Kerke, en volslagen scheurmakers moeten gehouden, en als zodanigen gemyd worden.’ Ondanks deezen banblixem, hoewel met eene zwakke hand, in den geest nogthans der voormaals magtige Mytervoogden, tegen hem geschooten, weidt de Aardsbisschop uit in verscheidene goede hoedanigheden, welke hy den Pause toeëigent. Met byzonderen lof vermeldt hy, en zegt nooit te zullen vergeeten, 's Paussen schoon Brevet aan den Heer martini, thans Aardsbisschop van Florence, over het leezen der H. Schriftuure, als mede de vereerende wyze, op welke pius diens Aardsbisschops Overzetting van den Bybel in de Ita- | |
[p. 57] | |
liaansche taal ontving. Niet onvermeld mogen wy hier laaten, 's Paussen aanmoediging van den Bybel in de Moedertaal, door te verklaaren, volgens dit Brevet, ‘dat de Heilige Boeken overvloedende bronnen zyn, die voor een ieder moeten openstaan, om 'er de heiligheid van zeden en leeringe uit te putten; door diensvolgens den Heer Martini te pryzen, van eene zeer nuttige zaak verricht te hebben, met dezelven, door eene vertaling in de moederlyke taal, voor een iegelyk verstaanbaar te hebben gemaakt; door hem te zeggen, dat hy zeer wel oordeelde, met te gevoelen, dat men de Geloovigen van Christus tot het lezen der Heilige Schriften krachtig moet aanzetten.’ Uit het Werk zelve zullen wy nu ginds en elders eenige proeven opzamelen. Onder de Mogendheden, met welke pius de VI in eenige betrekking stondt, zal men, gelyk onze Schryver te regt aanmerkt, ‘niet weinig verwonderd staan, eene te vinden, aan gene zyde der Zee, by een nieuw, doch reeds verstandig volk, getrouw aan de grondbeginselen der algemene verdraagzaamheid, welke eene van deszelfs voornaamste grondwetten uitmaakte, geen' heerschenden Godsdienst erkennende, maar alle beschermende, wier aanhangers, in zyn midden, hunne toevlucht kwamen nemen. Zedert twee eeuwen, dus vervolgt hy, was Noord-Amerika de vryplaats geweest voor een groot aantal Katholyken, door de vervolging, uit verscheiden landen verdreven. Zoolang deze vluchtelingen, evengelyk hunne medeäangenomen landgenoten, onder de drukkende heerschappy van Engeland gestaan hadden, was hun burgerlyk bestaan twyfelächtig en hachlyk geweest. Eindelyk aan een geregeld en beschermend bestuur onderworpen, waren zy bedacht, om de oefening van hunnen Godsdienst vast te stellen, door het benoemen van eenen Bisschop. Het Congres, schoon voor een zeer groot gedeelte uit Wysgeeren en Protestanten bestaande, maakte geene zwarigheid, hun voorspraak by den Paus te zyn. Zy verzochten hem in het jaar 1789 eenen Bisschop voor de Katholyken van Noord-Amerika, hem voor altyd het recht tot deszelfs benoeming overlatende. Pius VI, die, zelfs van den kant der Katholyke Mogenheden, zoodanige hoflykheid niet gewoon was, nam dit aanbod aan, zonder 'er misbruik van te maken. Hy liet aan de | |
[p. 58] | |
leden der Katholyke Geestelykheid de zorg over, om, voor deze eerste keer, hunnen Bisschop te benoemen, zich alleenlyk het recht voorbehoudende, van den genen, dien zy benoemen zouden, te bevestigen. Hunne keuze viel op Jan Carrol, die zynen zetel te Baltimore vestigde, en den titel van Pauslyk legaat aannam.’ Aangaande het lot van pius den VI en diens Neeven, alle welke wy, voorheen, ten top van menschelyke hoogheid verheven zagen, naa de komst der Franschen te Rome, ontmoeten wy hier, onder andere, het volgende berigt. ‘Wat den Paus en zyne familie aangaat, hun lot was, te midden van deze algemene omwenteling, zoo veel beklaaglyker, als zy hooger vielen. Het belang, hetwelk zy zouden hebben kunnen inboezemen, was zeer verminderd, door het herdenken aan hunne uitsporigheden, of ten minsten van hunne ongeregeldheden. Evenwel heeft de gevoeligheid, zelfs in de diepst gewonde gemoederen, zelfs in de haatelykste harten, hare palen. De twee Neeven van den Paus vervielen, op éénen dag, van weelde tot ellende. De Kardinaal Braschi, min hebzuchtig, dan zyn broeder, had, als zyne voornaamste middelen van bestaan, de ryke Kerkelyke waardigheden, waarmede hem zyn Oom overladen had. De verbanning deed welhaast deze waardigheden openvallen, zoo dat hy reden had, om het middelmatig deel van een' Dorppriester te benyden. Wat zyn' broeder den Hertog betreft, men heeft misschien zyne geldafperssingen niet vergroot, noch de schandelyke middelen, welke hy in het werk had gesteld, om zich te verryken, maar had ten minsten zyne ryke landbezittingen vergroot. Zyne roerende goederen waren buitenspoorig: zyne verteeringen evenäarden, in alle opzichten, die van eenen kleinen Vorst. Doch men meent intusschen te kunnen verzekeren, dat hy van grondbezittingen nooit boven de 40,000 Roomsche Scudi inkomsten gehad heeft. Eenige dagen na de omwenteling te Rome, schoot hem niets meer overig, dan de linten en kruissen, waarmede hy zich, door verscheiden Vorsten van Europa, had laaten opschikken, nog gelukkig genoeg, van by voorraad eene vryplaats in Toscanen te vinden, tegen de vervolgingen, waar door men hem zyne hebzucht, en het schandelyk gebruik, hetwelk hy van zynen invloed gemaakt had, deed boeten. | |
[p. 59] | |
Zyne schilderyen, prenten, oudheden, alle de schatten van zyn Museum, zyne ryke huissieraden, alles wat hy van waarde bezat, werd verbeurdverklaard en verkocht; zyne landeryën, die voornaamlyk, welke hy in de Pontynsche Moerassen bekomen had, werden als verbeurde goederen behandeld, en te koop geveild, ten voordele van het overwinnend leger. Zyne Vrouw, bekend onder den naam van Hertogin van Nime, werd niet zoo kwalyk behandeld, als hy. Zy was des niet te min het voorwerp eener byzondere strengheid. Men vatte en zette haar in de gevangenis, men oordeelde in haar een personadjen te hebben, van welke het noodzaaklyk was zich te verzekeren; doch men bedroog zich. Zy werd weldra in vryheid hersteld, en zelfs toegelaten, hare eisschen te doen gelden. De Fransche Commissarissen vonden haar onderworpen, smekend, en byna niet meer denkende, dat zy, weinig tyds te voren, de eerste Vrouw van Rome was geweest. Zy begon, met hun de 60,000 Scudi terug te verzoeken, welke zy voorwendde, ten huwelyk medegebracht te hebben. Men bracht dezelve op 30,000; vervolgends eischte zy voor hare Dochter een huisraad, hetwelk byna 30,000 Scudi waardig was. Men stond haar voor hetzelve 10,000 toe. Alles wat men haar van hare eigene tilbare goederen liet, was misschien ter waarde van eene dergelyke som. Zy behield de juweelen en diämanten, waarvan zy overvloedig voorzien was. Zy had twintig rytuigen, en men liet haar de keuze van de twee fraaiste over. Men vergunde haar, voor de 30,000 Scudi, welke men haar toestond, Nationale goederen te kopen; hetwelk haar de gelegenheid verschafte, om een gedeelte van dat schone landgoed, hetwelk zy te Tivoli bezat, te kunnen behouden. Toen deze huishoudelyke schikkingen, voordeeliger dan zy had kunnen verwachten, voltooid waren, verzocht zy verlof, om zich naa Fermo, in de Mark van Ancona, te mogen begeven, alwaar de man haar riep, (deze was haar echtgenoot niet) die haar wegens zoo vele ongelukken moest vertroosten. Zy ontving een weigerend antwoord; niet dat men eene neiging wilde dwarsbomen, welke zeker haar proefstuk niet was, maar men deed haar de vry onverdiende eer, van te geloven, dat het van belang was, dat zy zich niet verwyderde van de | |
[p. 60] | |
nabuurschap van Rome. Zy kreeg verlof, om zich naar Tivoli te begeven, alwaar zy zedert vry vreedzaam geleefd heeft.’ Leerden wy, in ons voorgaand verslag, pius den VI, als op praal en vertooning van grootheid gesteld, kennen, die zelfde zucht verzelde hem in den staat zyner vernederinge. Twee voorbeelden verhaalt daar van onze Schryver, uit 's Paussen gedrag ontleend, geduurende zyn verblyf in het Karthuizer Klooster, twee mylen van Florence. ‘Hy (de Paus) scheen niet zoo getroffen over zynen toestand, (zoo schryft hy) als men van hem zou hebben kunnen verwachten. Zyne gezondheid, wel verre van door dergelyke omwenteling, welke ieder een van verdriet zou hebben doen sterven, eenige verändering te ondergaan, scheen daar door slechts te bloeiënder. De smaak voor lekker eten en drinken verzelde hem in zyne verwydering. Geloofwaardige getuigen verhalen ten dezen de volgende byzonderheid. In het Karthuizer Klooster aangekomen, stond de Heilige Vader, die onder de weinige bedienden, welke hem verzelden, zynen Kok niet had vergeten, denzelven toe, om, in de Keuken van het Klooster, huis te houden; alwaar hy zich door hem lekkernyën liet gereed maken, die zeer veel van het sober voedzel der Monniken verschilden. Deze, buiten twyfel door deze vergelyking vernederd, veinsden geërgerd te zyn over de zinlykheid van den Heiligen Vader, en vonden daar in de bron der rampen, welke de Kerk troffen. De Kok verdedigde met warmte de zaak van zyn nuttig beroep, en om zich te wreken van het misnoegen der Kloosterbroeders, liet hy in stilte een stuk vleesch in hunne magere soupe glyden. Dit verschriklyk bedrog werd ontdekt. De Monniken boezemden daar over luidkeels klagten van veröntwaardiging uit, die den Heiligen Vader ter oore kwamen. Pius VI meende nog rondöm zich de stem der omwenteling te horen loeiën, en wilde weten, wat dezelve had verwekt; en om de herhaling van een dergelyk toneel te vermyden, beval hy, dat voortäan zyne Keuken van die der Monniken zou afgezonderd zyn, terwyl deze zich geluk wenschten, dat zy de ergerlyke brasseryën van den Paus niet langer onder hunne oogen zouden hebben.’ De andere byzonderheid vertoonde eene verwaandheid, welke, als tot uiterlyk sieraad betrekking hebbende, ge- | |
[p. 61] | |
lyk onze Schryver aanmerkt, in eenen Paus en grysaart, allerminst kon verschoond worden. ‘'Er was (dus luidt het verhaal) een jong Hongaarsch Schilder te Florence, die yverig zyn best deed, om de eer te verkrygen, van het afbeeldzel van zyne Heiligheid te vervaardigen, hetwelk hy, naar zyn zeggen, aan de Keizerin ten geschenke wilde aanbieden. Men leidde hem tot den Heiligen Vader, die zyne aanbiedingen met eene soort van geestdrift aannam. Laat uw penseel, zeide hy tot den jongen Schilder, de frissche en levendige kleur doen herleven, welke de ouderdom en het verdriet een weinig veränderd hebben. Schilder my in een scharlaken kleed, om myne gelaatstrekken beter te doen uitkomen. - De Schilder was gehoorzaam, zegt men, aan den raad der eigenliefde van den Paus, zoo dat pius VI, in zynen rampspoed, nog éénen vleiër vond. Men verzekert (voegt de Schryver 'er nevens) dat hy behagen schepte in het beschouwen van zyne eigene beeldenis, welke, eenige jaaren vroeger, vry gelykende zou geweest zyn, en welke, door een onschuldig bedrog, hem in eenen min gevorderden ouderdom, en in gelukkiger dagen, vertoonde.’ |
|