heid is. - Eene tweede Oorzaak is het in twyffel trekken, of te laag schatten, van de Nuttigheid der Christelyke Zedeleere. (bl. 15) De Schryver erkent, dat zy niet alle gebreken met wortel en tak uit der menschen gemoederen uitrooie, en de zaaden der deugd in de plaats stelle. Maar zy is daarom even weinig te verachten als de Geneeskunde, omdat zy de gezondheid niet herstelt of bewaart by de zulken, die haare voorschriften verwaarloozen; of als het inprenten der Geloofsleere, schoon deeze alleen het waare geloof niet aanbrenge. (bl. 17 env.) Met reden verzet zich ook de Schryver tegen de beschuldiging, dat de Zedeleer wel goede Burgers, maar niet goede Christenen zoude vormen, en eerder tot het Heidendom leiden; welk voorgeeven hy, bl. 22, als eene derde Oorzaak voorstelt.
Op bl. 29 begint de Schryver te spreeken van de vierde en laatste Oorzaak. Doch hier zullen wy, om ook een staaltjen van zyne schryfwyze te geeven, eenen brok uit zyne Redenvoering in het Nederduitsch overbrengen. ‘Schoon de reeds gemelde oorzaaken der beoefeninge van de Christelyke Zedeleere niet weinig in den wech stonden, derzelver kracht en invloed zoude minder geweest zyn, indien ééne 'er niet geweest ware, de voornaamste van alle, welke aan de overige, of den oorsprong, of den wasdom, heeft gegeven. Wy hebben ze tot het laatste gespaard, en zoeken ze in de Leeraaren zelven van den Christelyken Godsdienst.
Indien ik deezer schuld, het zy in het verwaarloozen, het zy in het verkeerd onderwyzen der Zedeleere, met voorbeelden, uit alle eeuwen ontleend, wilde bewyzen, zoude ik de kortheid geheel uit het oog verliezen: en myne Redenvoering zoude niet gemaklyk haar einde vinden, indien ik naar de uitgebreidheid en het gewicht des onderwerps wilde toonen, hoeveel nadeels der Zedekunde toegebragt zy, zo door de gestrengheid van sommige Kerkvaderen, die met de Stoïsche onbuigzaamheid wedyverde, als door de slordige barbaarschheid, waarmede de Schoolgeleerden alles bezoedelden, of door de dweepzieke gevoelens der Mystieken, welken het ledige en Monniken-leeven aanpreezen. Het zy genoeg gezegd te hebben, dat de Zedeleer, welke, by de verbastering des Christendoms, op den throon geraakte, mager en