| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
De Israëlitische Gods-regeering beschouwd als de bron van de letterlyke redenen en oogmerken der Mosaische Wetten. Gevolgd van een Byvoegsel over de Bigamie onder het Oude Verbond, en een Aanhangsel over den styl der H. Schrift byzonder in de Prophetien, door den Oud Rentmeester Gerard Jacob Voorda. Twee de en vermeerderde Uitgaave. Te Leeuwarden, by C. van Sligh, 1800. In gr. 8vo. te samen 264 bl.
Voor weinige jaaren gaf de Oud-Rentmeester voorda, sedert een geruimen tyd, als Schryver van deze en gene Godgeleerde Werkjens bekend, deze beschouwing der Israëlitische Godsregeering in 't licht. Dit geschryf moet destyds, en vervolgends, nog al aftrek gehad hebben, terwyl 'er nu, volgends den titel, een tweede uitgave van vervaardigd is, vermeerderd door een Byvoegsel over de Bigamie onder het Oud Verbond.
By gelegenheid der verklaaring van de Boeken van Moses, in de Gemeente van Leeuwaarden, was den Schryver ingevallen, of niet, misschien, in de Godsregeering over Israël de letterlyke redenen en oogmerken der Mosaische wetten te vinden waren, wanneer men namelyk aan deze Godsregeering maar alle haare uitgebreidheid gaf, en zich van dezelve een uitvoerig denkbeeld, in opzicht van haare natuur, eigenschappen en gevolgen, vormde. Hy werd bevestigd in deze gedachte, toen hy ontdekte, dat hier en daar in de H. Schrift met ronde woorden deze Koninglyke betrekking van God als eene reden der wet tot haaren aandrang gegeeven wordt, zo als men vindt Mal. I:14 en Deut. XXIII:14. Op andere plaatsen bemerkte hy het zelfde, hoewel wat meer bedektelyk, als by voorbeeld Levit. XXV:23, 55. Dit maakte hem belust, om op grond van ana- | |
| |
logie of gelykvormigheid het zelfde van de geheele zamening der Mosaische wetten te beproeven, voornamelyk om dus uit de overeenkomst en 't verband tusschen Gods wegen en Gods wetten de aanvallen van 't ongeloof tegen afzonderlyke stukken beter te kunnen afweeren, en het Gode-betaamelyke van elke Mosaische wet gemaklyker te kunnen handhaaven. Zie daar het hoofddoel van dit Geschrift. Dit tracht de Oud-Rentmeester voorda dus te bereiken, dat hy eerst over de waare gesteldheid der oude Godsregeering, zoo als hy zich dezelve voorstelt, eenige aanmerkingen laat voorafgaan, die aanleiding geeven, om dezelve uit onderscheidene oogpunten te kunnen beschouwen, ook wel dezulken, waarop dusverre de aandacht niet zoo zeer is gevallen, en die inderdaad tot hiertoe minder opzetlyk zyn behandeld. Hy onderzoekt eerst, of, by de drie formen van ongemengelde burger-regeering, (Monarchie, Aristoeratie, en Democratie,) de Theocratie, als eene vierde soort, moet gevoegd worden, zoo dat dezelve daarmede in éénen rang staa. De Theocratie was, zynes oordeels, eigenlyk en
wezenlyk alleen tot de Wetgeevende Magt, en het opperbestier van den Souverein betrekkelyk, welke oppermagt God in de Theocratie zich zodanig voorbehoudt, dat alle de andere onderscheide regeering sormen, welke Israël in onderscheide tyden gehad heeft, geen hogeren rang, dan dien van Uitvoerende Magt, gehad hebben: weshalven die formen aan de Godsregeering ondergeschikt, en in die betrekking met dezelve bestaanbaar, en wederzyds niet tegen elkander strydig waren. Dit denkbeeld ontwikkeld, en van geöpperde tegenbedenkingen, door michaëlis en anderen, bevryd hebbende, gaat hy, ten tweede, over tot een diepzinniger onderzoek, of eene Theocratie, volgends haaren aart en natuur, volstrekt medebrengt, dat de Geestelyken de Regenten zyn, en dat de Hoogepriester (onder God als Koning) het opperbewind, zoo in 't politieke als kerkelyke, moest hebben? De Schryver is van oordeel, dat van de Geestelykheid alleen sommigen tot de hooge waardigheid van 't Rechterampt, te samen met politieken, moesten verkoren worden, maar dat zy tot het overige van het politiek bestuur door de Godsregeering geenzins geroepen waren, veelmin aan hun alleen dit aanbevolen geweest is. En nu worden nog eeni- | |
| |
ge gevolgen genoemd, die uit het voorgestelde begrip omtrent de oude Godsregeering voortvloeiden. 1) De Israëliten waren verplicht tot vaderlandliefde van een byzonder soort. 2) Zy mogten in geen vreemd land uit eigen verkiezing gaan woonen.
Daarna worden veele Mosaische verordeningen opgehelderd, eerst uit de betrekking, welke de Heer, als God en Koning, op Israël had. Hy was de Bescherm-God der natie, en aan zyn opperbestuur was alles, zoo wel hunne burgerstaat als de kerkstaat, onderworpen. In dit opzicht wordt God ook aangemerkt als hun Vader, en 't volk als zyne kinderen. Hy gaf hun, in die betrekking, wetten, die de grondslag van hunne staatsgesteldheid waren. Zoodanig een grondwet van staat was de wet der tien geboden, en voorts de wetten, die Exod. 21-23 gevonden worden. Hy verkoos tot de plaats van zynen rykszetel eene prachtige koninglyke tent; tot zyn throon de arke, en het deksel boven dezelve; en voorts dienaars van verschillenden rang. Hy had ook 't volk gesteld op bepaalde schattingen, deels tot eigen gebruik, tot dienst van 't Hof, en van 't Heiligdom; deels tot onderhoud zyner dienaaren. Hy gaf een voorschrift van Godsdienst, geschikt naar den smaak van die eeuw, en naar de vatbaarheid van 't volk; ook met aanduiding van toekomende dingen. Hy stelde orde op de zaaken van Politie en Justitie, stelde overal Richters en Amptlieden aan, met eene bepaalde instructie, maar hield aan zich het opperbestier in zaaken van gewigt. Moses en Josua mogten geen de minste beweeging met de Armee maaken, zonder hoog bevel. Alle geschillen, van eenig belang, konden door byzondere tusschenkomsten der Godheid beslist worden.
Op deze grondslagen bouwt de Schryver zyne verklaaring van zeer veele Mosaische wetten, die hy tot zekere hoofdclassen brengt, en veelal voorstelt onder die zelfde bewoordingen, met welken zy hedendaagsch door de Regeering, en door Rechtsgeleerden, genoemd worden. Hy schikt zich in 't byzonder naar den spreektrant in het voormaalig Friesland, overeenkomstig de aldaar nog stand grypende Lands Ordonnantie. Hy spreekt eerst van de wetten, die den burgerstaat betroffen; van wetten op de vaderlyke magt, op de mannelyke voogdye; van eene ordonnantie op de dienstboden, op desloratie, op legitimatie en naturalisatie, op maaten en
| |
| |
gewigten, op de manier van procedeeren in cas de appel, enz. Daarna van zoogenaamde politieke wetten, die tot volmaaking der maatschappy, of veraangenaaming der samenleeving, strekten; vervolgends ook in 't byzonder van dezulken, die gegeeven wierden om iets anders. Daartoe behooren alle wetten, die den weg aanweezen tot verkryging van beloofde zegeningen, b.v. eene sterke vermeenigvuldiging, een gezond en lang leeven: (hier komen verscheidene huwelyks-wetten, en die de gezondheid bevorderden, in aanmerking) en die op zich zelven van minder aanbelang schynen te weezen, doch tot bevordering van gehoorzaamheid aan andere wetten moesten dienen: b.v. de wet, Lev. XVII:3, dat niemand, op leevensstraf, een os, of lam, of geit, het zy in 't leger, of buiten hetzelve, slachten mogt; maar dezelve aan de deur des tabernakels brengen, en 'er een offer van maaken moest, om naamelyk 't volk van afgodery en superstitie, die anders onmogelyk kon belet worden, te rug te houden.
Wy moeten, om ons zeer bepaald bestek niet te overschreeden, verscheidene andere gewigtige aanmerkingen, over den geest en het doel van dit soort van Mosaische wetten, afgeleid uit het voorgestelde begrip der Godsregeering, voorbygaan. Alleen met een woord nog iets van deze volgenden: God, als Koning over Israël, moest ook aangemerkt worden, als de eigenaar van 't land. Geheel Palaestina was een domein der Israëlitische kroon, welk door den hoogen eigenaar, by gedeelten, aan 't volk tot eene leenbezitting werd uitgegeeven. Hiertoe behooren de verordeningen omtrent de verdeeling van 't land by het lot, het besnyden van het geboomte, en het Sabbath- en Jubeljaar. - Hem kwam, als Opperheer van 't land, die eere toe, met welke de souvereine Vorsten, vooral in het Oosten, van hunne onderdaanen en vasallen geëerd worden. Hiertoe behoort de instelling der hooge Feesten, by welken alle mannen naar 's Konings ryks-zetel moesten opgaan, en, als onderdaanen en vasallen, aan den voet van zynen throon, door geschenken, by wege van tribuut, hunnen eerbied en hunne afhanglykheid moesten betuigen; de opbrengst der eerstelingen; de gevorderde reinheid in 't leger, in welks midden Jehova woonde; onderscheid tusschen den altaar, 's Konings tafel, en de burgertafel van 't volk, enz.
| |
| |
Op soortgelyken trant worden nu ook, in de tweede plaats, nog verscheidene andere wetten verklaard en opgehelderd uit de betrekking, die 't volk, van zyn kant, op Jehova had, als een volk, dat God van alle andere volken afgezonderd wilde houden, (Gods eigendom uit alle volken); een volk, dat door de grootste voorrechten, en uitneemendste weldaaden, ten duursten verplicht was aan zynen Beschermgod en Koning; en 't welk, door de naauwe betrekking op God, in eere moest gehouden worden. Tot dat soort van wetten, door welken gezorgd wierd, dat de eer van 't volk, met welke de eer van hunnen Koning zoo naauw verbonden was, niet kon gekrenkt worden, zal ook deze, dat een opgehangene op denzelsden dag moest begraaven worden, behooren: over welke wet, in dat licht beschouwd, belangryke aanmerkingen in 't midden gebragt worden: maar wy kunnen ons in geene verdere byzonderheden inlaaten.
In 't Byvoegsel, over de Bigamie, verdedigt de Schryver zyne, in dit Werkjen, ter nedergestelde gedachten, tegen eenige bedenklykheden, by eenen zyner geëerbiedigde Vrienden, in leeven Hoogleeraar te Leyden, opgerezen. De aanmerkingen, in 't Aanhangsel medegedeeld, meestal in den trant der uitlegregels, die de Hoogleeraar venema, wiens schriften de Oud-Rentmeester voorda wel moet doorkropen hebben, gewoon was te volgen, zyn ook leezenswaardig. Soms gaat hy zyn eigen weg. Hier en daar zullen deskundigen mogelyk van hem, vooral in de toepassing, verschillen. Maar, over 't geheel, is in dit Geschrift, dat den waardigen Man veel arbeid moet gekost hebben, voor hun, die, by de overweeging der verhandelde onderwerpen, zoodanige handleiding behoeven, vry wat te leeren. |
|