De aanleg en werkzaamheden der Bataafsche Maatschappy Tot Nut van 't Algemeen, voorgesteld in eene Redevoering, uitgesproken in de Gehoorzaal der Doorluchtige School te Middelburg: by gelegenheid eener openbare Prysuitdeeling, op den XI van Zomermaand 1800. Door A.v. Linden van den Heuvell, Medebestuurder van het Departementale Schoolfonds. Te Middelburg, by W.A. Keel en H. van Osch, 1800. In gr. 8vo. 60 bl.
Wy zouden het afkeuren, wanneer alle Redevoeringen, by ene gelegenheid als deze gehouden, hoe uitmuntende ook in hun soort, en volkomen beändwoordende aan het oogmerk, werden uitgegeven; doch de Burger v.d. heuvell heeft welgedaan dat hy dit stukje in het licht gaf, en wy zyn hen, die hem daar toe hebben overgehaald, onze erkentenis schuldig. Wy vinden hier den gehelen aanleg der Maatschappy Tot Nut van 't Algemeen, haar ware doel, en den ganschen kring harer werkzaamheden, geschiedkundig en aanëengeschakeld, voorgesteld; en, hoe bekend deze weldadige Maatschappy ook wezen mag, en hoezeer het doorgaans waar is, dat hy, die dezelve nog tegenwerkt, de alleronnozelste onkunde, of ene wel by uitstek zwarte ziel, verraadt; zo vindt men toch nu en dan nog een enkel mensch, dien men ik weet niet wat van 't Nut van 't Algemeen heeft in het oor geblazen, en die daarom, uit een goed beginsel, huivert om aan deze Maatschappy deel te nemen: zulk enen geve men dan nu dit boekje in handen, en, zo hy voor overreding vatbaar zy, zal hy gewonnen zyn. Het oogmerk der Maatschappy Tot Nut van 't Algemeen bedoelt eigentlyk de beschaving en het geluk harer natuurgenoten. Dit wordt door den Redenaar betoogd uit den aanleg der Maatschappy, hare geschriften, on openbare verrichtingen. Hier uit volgt dan van zelve de zedelyke verplichting van elk mensch en Christen, om, wel verre van deze Maatschappy gering te achten of tegen te werken, dezelve veeleer als eene der heilrykste inrichtingen in ons Vaderland hoog te schatten, en naar vermogen te ondersteunen: het welk dan ook de meer vermogenden, de Leeraars van den Godsdienst, de Onderwyzers der jeugd, de Burgers en Burgeressen
uit mindere classen, Vaders en Moeders van kinderen, en de Kinderen zelve, treffend wordt op het hart gedrukt. Het is volkomen waar en in alles duidelyk, het geen de Redenaar zegt: hy heeft alleen het belang der Maatschappy, en genen lof voor zichzelven bedoeld, en zich daarom ook meer op het volledige, dan op het sierlyke, toegelegd. Met dat al doet dit stuk zynen goeden smaak en gezond verstand ene gelyke eer als zyn menschlievend hart; waarom wy ook ene verdere aanbeveling geheel onnodig houden.