Iets over het buikspreeken.
Fitz james, een handig Buikspreeker, at onlangs met eenige zyner vrienden, op een avond, in een herberg. Toen men het desert had opgedischt, wilde hy aan zyn gezelschap een proefje van zyne bekwaamheid geeven; ten welken einde hy gebruik maakte van een kagchel, welker pyp in een digtgemetzelden schoorsteen uitliep, ter zyden van welke de tafel, waaraan de gasten zaten, geplaatst was. Fitz james, die naast den schoorsteen zat, begon een discours met iemand, dien men niet zag, maar wiens stem, zo als alle aanwezende meenden, uit den schoorsteen kwam. De door verwondering getroffene gasten luisteren yverig toe: de meester des huizes staat verschrikt, en de meiden haalen de nachtwagt. Ondertusschen houdt fitz james aan, met zyne redekaveling, op dien voet, dat niemand twyffelt, of 'er zit een schelm in den schoorsteen opgeslooten, die 'er niet uit kan komen, die grooten honger heeft, die zyne misdaad bekent, en die spys verzoekt, met onderwerping aan de straf, die hy bekent verdiend te hebben. De wagt komt aan, en ondervraagt den vermeenden gevange-