sprak tot ons op een zeer beklaaglyken toon, en ontvouwde het voor ons duistere geval. Het was de heilige Kaars, la Chandelle benite, die haar losse Man op tafel gezet hadt; eene Kaars, in eene Kerk in de nabuurschap gewyd. Eene Kaars, die door die heiliging het vermogen gekreegen hadt, om, ontstooken zynde, by de verschriklykste onweersbui, het huis, de koornschuur, en alles wat daartoe behoorde, tegen allen gevaar te beveiligen. Eene Kaars, die, wanneer iemand van het Huisgezin ziek werd, by het ontsteeken ter stond herstelling aanbragt. Zy hadt dezelve, dien eigen dag, 's morgens, van den Dorp-Priester gekreegen, met de volle verzekering, dat dit Kaarslicht het wonderdoend vermogen bezat, om het geheele Gezin tegen allen leed te beschuiten; en zy hieldt zich ten vollen verzekerd van de waarheid des Priesterlyken woords.
Vrugtloos zou het geweest zyn, eenige poogingen aan te wenden, om deeze Vrouw beter te onderrigten: dan wy poogden, om het geraas te doen ophouden, haar neder te zetten; en dit gedaan hebbende gingen wy voort met onzen avondmaaltyd, en nuttigden den opgedischten visch meest by den tast.