Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag, wegens eenen man, die van groote hoeveelheden raauw vleesch leeft. In eenen Brieve van Dr. Johnston, Commissaris van de zieke en gekwetste Zeelieden, aan Dr. Blane.‘Het Verslag, 't geen wy hier mededeelen, is zo zeer zonderling, dat wy het onzen Leezeren niet onder het ooge zouden gebragt hebben, waren wy van de echtheid niet genoegzaam verzekerd geweest. De Naamen van hun, die het Berigt ondertekenden, verbieden ons, aan de waarheid te twyfelen; en, schoon zommige voorbeelden van dergelyk eenen aart te meermaalen zyn bygebagt, is 'er, misschien, in de Geschiedenis der gedrogtlyke | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 602]
| |||||||||||||||||||||||||
afwykingen van natuurlyke Spysgraagte, geen zo opmerklyk als het volgende.’
Sommerset Place, Oct. 28, 1799.
Aan gilbert blane, M.D.F.R.S.
Waarde Heer!
In de jongstverloopene maanden Augustus en September moest ik, amptshalven, eene reis doen, om uit de Krygsgevangenen de zodanigen uit te zoeken, die, uit hoofde hunner ongesteltenisse of zwakheid, geschikt waren, om, zonder een gelyk wederom te ontvangen, ontslaagen te worden. By myne komst te Liverpool hoorde ik een verhaal, dat een deezer Gevangenen eene Eetgraagte en Spysverteering bezat, zo verre te boven gaande alle voorbeelden, die ik ooit ontmoet, of van welke ik immer geleezen of gehoord had, dat ik begeerig werd my des te verzekeren, en 'er byzonderheden van op te doen, door 'er ooggetuige van te weezen, of onlochenbaare getuigenissen deswegen te bekomen. Dr. cochrane, Lid van het Collegie der Geneesheeren te Edinburgh, en onze Agent te Liverpool, is gelukkig een Man, op wiens getrouwheid en naauwkeurigheid ik my ten vollen kon verlaaten. Ik verzogt hem, onderzoek te doen omtrent dit voorwerp, geduurende myn verblyf te gemelder plaatze. Ik sluit hier in een afschrift van het deswegen gegeeven getuigenis. Naardemaal hetzelve u, even als het my voorkomt, waarschynlyk belangryk genoeg zal dunken, zo uit een geestkundig als natuurkundig oogpunt beschouwd, om bekend gemaakt te worden, verzoek ik u, hetzelve eene plaats te bezorgen in eenig geagt Maandwerk. Naardemaal my verder, zints myne wederkomst in de Stad, eenige byzonderheden en vraagpunten, deezen Man betreffende, te binnen kwamen, zond ik dezelve in de gedaante van vraagen aan Dr. cochrane, die my met voldoende antwoorden heusch vereerde. Deeze laat ik u, nevens het bovengemelde getuigschrift, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 603]
| |||||||||||||||||||||||||
toekomen, waarby ik verzoek, dat gy zulke aanmerkingen voegt, als, uws oordeels, op dit onderwerp passen. Ik ben, enz. j. johnston.
Charles domery, geboortig van Benche, op de grenzen van Poolen, een-en-twintig jaaren oud, werd op den 1 Feb. 1799 in de Gevangenis te Liverpool gebragt, Soldaat geweest zynde in Franschen dienst aan boord van de Hoche, genomen door de Vloot onder bevel van Sir j.b. warren, van Ierland. Hy is een van negen Broeders, die, nevens hunnen Vader, uitstaken in verslindende greetigheid na spyze. Allen traden zy vroeg in den Krygsdienst; en de byzondere Vraatzugt van deezen Jongeling nam eenen aanvang met zyn dertiende jaar. Hy kreeg twee Portien in het leger, en door zyne buiten krygsdienst verdiende gelden, of de toegeevenheid zyner makkeren, verkreeg hy hetgeen 'er verder ontbrak. Wanneer, als hy zich in 't veld bevondt, brood of vleesch schraal omkwam, vulde hy het gebrek aan, met dagelyks vier of vyf ponden Gras te eeten: in één jaar verslondt hy 174 Katten (zonder de huid), dood of leevend. Hy verklaarde dikwyls een harden post gehad te hebben, in deeze dieren om te brengen; daar zy, door krabben en byten, het geweld, hun aangedaan, wederstand booden: zomtyds doodde hy dezelve vóór het eeten; doch, zeer grooten honger hebbende, wagtte hy 'er zo lang niet mede. Honden en Ratten moesten even zo onder zyne verdelgende kaaken lyden; en, zeer sterk door den honger geperst zynde, strekten hem de ingewanden van allerlei dieren ten prooy. - De bovengemelde gevallen worden verzekerd door picard, een geloofwaardig man, die met hem in het zelfde Regiment aan boord van de Hoche diende, en zich thans by ons bevindt. Deeze verzekert my, dikwyls gezien te hebben, dat hy gemelde dieren ten lyve sloeg. Wanneer het Schip, aan welks boord hy zich bevondt, naa eene hevige verweering, zich overgegeeven hadt, voelde domery, naar gewoonte, grooten honger; en hem niets anders voorkomende dan het afgeschooten been van een man, op het dek liggende, vatte | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 604]
| |||||||||||||||||||||||||
hy dit been greetig op, en at 'er hartig van; tot dat een Matroos, dit ziende, hem het been uit de hand rukte, en hetzelve over boord wierp. Naadat hy in deeze gevangenis kwam, heeft hy ééne doode Kat en twintig Ratten opgeëeten. Den meesten smaak vindt hy in raauw vleesch, 't zy van Ossen of van Schaapen. En schoon hy des ryklyk kryge, door de Portien van tien Man daagsGa naar voetnoot(*) te ontvangen, klaagt hy, dezelfde hoeveelheid niet te krygen, of zich in het eeten zo toe te geeven, als hy in Frankryk gewoon geweest was. Dikwyls verslindt hy een Kalfs-lever raauw, eet drie pond kaarssen, en eenige ponden raauw vleesch, op éénen dag, zonder brood of eenige groente; hy spoelt dit met water door, als hy zyn bier op heeft. Zyn onderhoud tegenwoordig bestaat, behalven de gemelde hem toegelegde portien, uit hetgeen zyne medegevangenen hem van het hunne geeven. Niet alleen ter sterke vleeschverteering is zyn maag geschikt: want wanneer 'er in het hospitaal Zieken zyn, die weigeren de hun voorgeschreevene Geneesmiddelen in te neemen, maakt domery geene zwaarigheid, zulks voor hun te doen; en zyn maag geeft geen ding weder op, dewyl hy nimmer braakt, wat hy 'er ook in stuwe, of hoe veel. Eene proeve willende neemen, hoe veel hy met de daad kon eeten op éénen dag, gaf hy daarvan blyk op den 17 Sept. 1799. 's Morgens ten vier uuren deedt hy zyn ontbyt met vier ponden raauw Uierboord van een Koe; ten half tien betoonde hy, in tegenwoordigheid van den Admiraal child, diens Zoon, en verscheide andere Heeren, zyn Vraatvermogen op de volgende wyze. - Hem werden voorgezet vyf ponden raauw Ossenvleesch, twaalf Smeerkaarssen, en een vles Porter: dit alles hadt hy ten half elven binnen. - Ten één uuren werden hem op nieuw voorgezet vyf ponden vleesch, één pond Kaarssen, en drie vlessen Porter. Hy was toen in een kamer opge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 605]
| |||||||||||||||||||||||||
slooten, en de vensters werden bewaakt, zo dat hy geen ding kon wegsmyten. Toen ik hem ten twee uuren, met twee vrienden, ging zien, hadt hy alle de Kaarssen op, een groot gedeelte van het vleesch verslonden, en geene ontlasting gehad door braaken, stoelgang of wateren; zyn vel was koel, zyn pols geregeld, en hy betoonde zich opgeruimd van geest. Een kwartier uurs na zessen, wanneer hy na zyne gevangenis zou wederkeeren, hadt hy alles binnen geslaagen, en betuigde dat hy nog meer kon eeten; doch uit de gevangenen buiten vernomen hebbende, dat wy eene Proeve met hem wilden neemen, begon hy ongerust te worden. - Men neeme hierby in aanmerking, dat het een heete dag was, en dat hy zyn gewoone beweeging miste; anderzins zou hy mogelyk nog grooter honger gehad hebben. De menigte van spys, door domery op dien dag gebruikt, was:
De greetigheid, met welke hy op de spyze aanvalt, als zyne maag ledig is, gelykt volmaakt op die van een hongerigen Wolf; hy scheurt het vleesch af, en zwelgt het binnen met eene hondsche graagte. Wanneer zyn keel droog wordt door het gestadig zwelgen, maakt hy dezelve glad, door het vet van de kaarssen met zyne tanden af te byten; dit doet hy gewoonlyk naa drie maalen den mond vol spyze genomen te hebben; - het lemmet als een bal zamenrollende, gaat 'er dit mede door. Hy kan, wanneer hy het niet te zyner keuze heeft, den maaltyd doen met een verbaazende menigte raauwe aardappelen of raapen; doch uit verkiezing zou hy nimmer brood of aardgewassen eeten. Domery is in alle opzigten gezond; zyn tong is onbeslaagen, zyne oogen staan helder. Naa den gemelden eetdag gehouden te hebben, ging hy weder in de gevangenis; hy danste, rookte zyn pyp, en dronk een vles Porter. 's Anderen daags 's mor- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 606]
| |||||||||||||||||||||||||
gens ten vier uuren ontwaakte hy met de prikkeling van den hem eigen honger, welken hy stilde door het gebruik van eenige ponden raauw vleesch. Hy is zes voeten en vier duimen lang, bleek van kleur, graauw van oogen, heeft lang bruin hair; hy is welgemaakt, doch rank; zyne gelaatstrekken zyn niet onbevallig, en hy is goedaartig. Het bovenstaande is deels uit zyn eigen mond opgeschreeven, in tegenwoordigheid der volgende getuigen.
Liverpool, Oct. 9, 1799.
(Voor echt Extract.)
John bynon, Clerk by het Toevoorzigt over zieke en gewonde Zeelieden.
Vraagen en antwoorden, tot het bovengemelde geval betrekkelyk.
1. Welke zyn de omstandigheden van 's Mans Slaap en Uitwaasseming? Hy gaat te bedde ten agt uuren 's avonds. Onmiddelyk begint hy te zweeten, en dit in zulk eene maate, dat hy genoodzaakt is zyn hembd uit te trekken. Hy gevoelt eene sterke hette; dan omtrent twee uuren laater valt hy in slaap, 't welk duurt tot één uur in den morgen, wanneer hy zich altoos hongerig bevindt, zelfs dan, wanneer hy met een volle maag is te bedde gegaan. Hy eet dan brood of vleesch, of welke spys hy ook van den voorigen dag moge bespaard hebben. Heeft hy niets, dan kort hy den tyd met tabak rooken. Omtrent twee uuren gaat hy weder inslaapen, en ontwaakt ten vyf of zes uuren in den morgen, geweldig uitwaassemende, en met groote hette. Deeze verlaat hem als hy opstaat, en wanneer hy eene versche laading raauw | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 607]
| |||||||||||||||||||||||||
vleesch binnen boord heeft (om zyne eigene spreekwyze te gebruiken) bevindt hy zich zeer wel. Hy zweet terwyl hy met eeten bezig is, en men heeft het waarschynlyk aan die geneigdheid tot uitwaassemen toe te schryven, welke over geheel het lichaam gaat, dat men de huid doorgaans koel vindt. 2. Welke is zyne Hette op den Thermometer? Ik heb dit menigmaalen waargenomen, en bevonden, dat deeze overeen kwam met de gewoone Hette des menschlyken lichaams. Zyn pols slaat nu 84, is vol en geregeld. 3. Kan deeze verslindende Vraatzugt hooger dan tot zyn Vader te rug gebragt worden? Hy weet van niemand zyner Voorouderen verder dan van zynen Vader, Wanneer hy, elf jaaren geleden, zyn Vaderland verliet, was zyn Vader nog in leeven, een sterk man van omtrent vyftig jaaren, altoos gezond; hy kon zich herinneren dat deeze een sterk eeter was; doch hy was te jong, om de hoeveelheid der spyze, die zyn Vader nuttigde, zich te binnen te brengen: dan hy wist dat deeze het vleesch half gaar gebruikte. Hy wist zich niet te herinneren, dat hem, of zyne Broeders, immer iets gescheeld hadt, dan de Kinderziekte, waar zy alle gelukkig doorkwamen. Hy was een kind toen hy dezelve hadt. Zyn gelaat draagt 'er geen merktekens van. 4. Is de kragt zyner spieren grooter of minder dan die van anderen in zyne jaaren? Schoon zyne spieren vry vast zyn, komen zy my voor niet zo vol of grof te zyn als die van de meeste andere menschen. Hy heeft egter, volgens zyne eigene verklaaring, in Frankryk, de zwaarte van driehonderd ponden meel gedraagen, en veertien mylen op één dag gegaan. 5. Is hy dom of schrander? Hy kan noch leezen noch schryven, maar is verre van dom, en voorts gespraakzaam; hy antwoordt onderscheiden en goed op de hem voorgestelde vraagen. Ik heb 'er hem veele op onderscheide tyden voorgehouden, dezelve op verschillende wyzen ingerigt, strekkende om licht over zyne geschiedenis te verspreiden; ik vond nimmer, dat zyne antwoorden elkander bestreeden; weshalven ik alle reden heb om hem voor een liefhebber van waarheid te houden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 608]
| |||||||||||||||||||||||||
6. In welke omstandigheden kwam die vraatagtige gesteltenisse hem eerst over? Hy voelde dezelve, gelyk reeds vermeld is, op zyn dertiende jaar. Hy was toen in Pruissischen dienst, by het beleg van Thionville: zy hadden op dien tyd groote schaarschheid aan leevensmiddelen; dit hem niet bevallende, deserteerde hy na de Stad. Men bragt hem voor den Franschen Generaal, die hem een grooten Meloen gaf, welken hy met schil en al opat; vervolgens eene groote hoeveelheid van andere spyzen gebruikende, tot groot vermaak van deezen Officier en diens gezelschap. - Zints dien tyd hadt hy de voorkeuze aan raauw vleesch boven gekookt of gebraaden gegeeven; en wanneer hy eene maatige hoeveelheid van dus toegemaakt vleesch eet, geeft hy het onmiddelyk weder over. - Wat, derhalven, hier boven vermeld is van 's Mans nimmer braaken, moet niet letterlyk verstaan, maar in dien zin opgenomen worden, dat die dingen, welke anderen het walglykst zyn, geene walging in zyne maag verwekken. Verder is 'er omtrent hem niets aan te merken, dan dat hy, zints het door getuigenissen bekragtigd verhaal werd opgesteld, zichzelven heeft toegegeeven in het neemen dier wreede maaltyden; een geheel Dier opvreetende, uitgenomen de huid, de beenderen en de ingewanden; doch men heeft, om het schandelyke van zulk een bedryf, thans gezorgd, dat hy 'er niet meer mede voortvaart. Wanneer wy het geval van deezen Vraat beschouwen, schynt het stoffe van nader bespiegeling op te leeveren, die niet enkel een voorwerp is van nieuwigheid en zeldzaamheid, maar belangryk, dewyl zy licht verspreidt over de werking, die het voedzel verteert en beschikt. Gedrogtlykheid en ongemak, 't zy in de gesteldheid der deelen, of in derzelver werkzaamheden en begeerten, helderen byzondere punten op van de dierlyke huishouding, door dezelve te vertoonen in zekere betrekkingen, welke men niet ontmoet in den gewoonen loop der natuure. De kragt der Maage in zo schielyk te ontbinden, gelykvormig te maaken, en te beschikken over de ingenomene spyze, in gewoone gevallen, moet elk aandagtig beschouwer van dit dagelyks voorkomend stuk met verwondering vervullen; maar het verschyn- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 609]
| |||||||||||||||||||||||||
zel, 't welk het thans voorgestelde geval opleevert, verschaft eene tastbaarder proeve, en geeft een klaarder begrip van die werkingen; even gelyk de voorwerpen, het oog aangebooden, klaarder en treffender worden, als men dezelve door een vergrootglas beschouwt, of wanneer zy ons onder eene grootere afmeeting voorkomen. De gevallen, hier vermeld, strekken desgelyks om in een sterk licht te plaatzen het groot belang van de ontlasting door de huid, en te bewyzen, dat langs deezen weg, meer dan door de ingewanden, de deelen des voedzels ontlast worden; dat 'er eene wonderbaare zamenwerking is vastgesteld tusschen de huid en de maag, door middel van die zamenstemming der deelen, zo in 't oog loopende en zo noodzaaklyk tot de andere deelen der dierlyke huishouding; en dat het oogmerk des voedzels niet alleen dient om den groei en de instandhouding des lichaams te bevorderen, maar ook, door deszelfs grootte en aandrang, de organen, weezenlyk tot het leeven behoorende, in beweeging te houden. |
|