geest vervrolykende zonder dien te bedwelmen, diende zy hem steeds toe. ‘Vrouwen,’ zeide voltaire, te meermaalen, by zodanige gelegenheden, ‘zyn het dierbaarst en betoverendst geschenk, 't welk de Mensch van de hand der natuure ontvangen heeft. In onze jeugd brengen zy het haare toe tot onze uitgeleezenste vermaaken; in onzen ouden dag zyn ze ons ten troost en bevorderen onze gezondheid.’
Wanneer Mejuffrouw de varicourt haare morgengroete by voltaire aflei, gaf hy te meermaalen zyne verwondering te verstaan, dat zy haar roosverwig gelaat kon voegen by zyn bleeke en schrompelige kin, of, gelyk hy zich zomtyds uitdrukte, tegen een Doodshoofd: op andere tyden zeide hy: ‘Dit is het Leeven en de Dood, elkander omhelzende!’
In geen leevens-tydperk en in geene verbintenis komt voltaire zo schuldloos en zo beminnelyk voor, als in zyne verknogtheid aan, en goedheid jegens, deeze aangenomene Dogter. 's Mans ouderdom, zo niet haare tedere en eerst ontluikende jeugd, weert allen denkbeeld van onkuische genegenheid; en in deeze hartlyke gemeenzaamheid doet zich niets op, dan wederzydsche goede denkbeelden van elkander, en onderlinge dankbaarheid, verzagt en verteederd door het onderscheid van Sexe.