Middel om druiven te bewaaren.
Men neemt een vat of ton, welks duigen volkomen waterdigt zyn. Men moet ook zorgen om op den oven gedroogde zemelen, of gezifte asch, te hebben. Men legt hiervan op den bodem van het vat een genoegzaam dikke laag; hier op legt men de druiventrossen, welke op een droogen dag, namiddags, en eer de vruchten volkomen ryp zyn, moeten gesneeden worden. Men wagte zig wel om twee trossen op elkander te leggen, of zoo te plaatsen dat de eene den anderen drukt. Op de trossen strooit men een nieuwe laag zemelen of asch, en zoo vervolgens beurtelings, tot het vat gevuld is; doch zoodanig, dat men altoos met een laag zemelen of asch eindigt. Men kuipt vervolgens het vat digt, zoo dat de lugt 'er niet indringen kan; dit is het wezenlyke van de zaak. En men kan verzekerd zyn, dat, wanneer men, na verloop van agt of tien maanden, zelfs van een jaar, het vat opent, men de druiven zoo gezond, en byna zoo versch zal vinden, als toen men ze 'er in gedaan heeft.
Om de druiven haare volkomene frisheid weder te geven, snydt men den steel der trossen een weinig af, en even gelyk men een ruiker bloemen in 't water zet, doet men met haar ook, met dit onderscheid, dat men wyn in plaats van water neemt; in acht nemende, dat men aan witte druiven witten wyn geven moet, en aan de anderen rooden. De geest van den wyn zal, door de steelen opklimmende, in de druiven indringen, en haar wedergeven, hetgeen zy van haare hoedanigheid mogten verlooren hebben.