Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzel eener reize rondsom de wereld, in de jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIII, door J.F.G. de la Pêrouse. Uitgegeeven volgens besluit der nationaale vergadering van den 22 van grasmaand 1791, door M.L.A. Millet-Mureau.(Vervolg van bl. 399.)
Voor zommigen onzer Leezeren zal de voorbeschreevene Leevenswyze deezer Bekeerde Californiers, dat vertrouwen hunner huizen op eene sluiting hunner hutten met het schuins stellen van een bos stroo, vry aartsvaderlyk voorkomen, als zy niet bedenken, dat 'er geen huisraad in deeze wooningen gevonden wordt, 't welk voorwerpen aanbiedt om de begeerte gaande te maaken van den bewoonder der nabuurige hut. Deeze Indiaanen, verzekerd dat zy hun voedzel ten bestemden tyde krygen, hebben geene andere behoefte, dan kinderen te verwekken, die niet missen kunnen even dom en verslaafd te weezen als zy zelven. De Mannen, in deeze Christen-zendelingschappen woonende, hebben aan het Christendom veel meer opgeofferd dan de Vrouwen, omdat zy aan de Veelwyvery gewoon waren, en zelfs om de Zusters van een en het zelfde Gezin ten egt te neemen. De Vrouwen, in tegendeel, hebben het voordeel verkreegen van de omhelzingen van éénen Man alleen te genieten. Ik erken, egter, dat ik, niettegenstaande het eenstemmig berigt der Zendelingen van deeze voorgewende Veelwyvery, niet kan begrypen, hoe dit een vast doorgaand gebruik by een wild volk heeft kunnen zyn; want het | |
[pagina 441]
| |
getal der Vrouwen by dezelve vry gelyk zynde aan dat der Mannen, moet een gedwongen onthouding daarvan het gevolg voor veelen geweest zyn; ten ware de huwelykstrouwe daar min stipt is in agt genomen, dan in de Zendelingschappen, waar de Kloosterbroeders zich als wagters voor de kuischheid der Vrouwen gesteld hebben. Een uur naa het ontbyt draagen zy zorg om de Vrouwen, wier Mannen afweezig zyn, op te sluiten, gelyk ook de jonge Dogters, die boven de negen jaaren zyn, en worden deeze geduurende den dag toevertrouwd aan het opzigt van oude Vrouwen. Zo veele voorzorgen zyn egter ongenoegzaam, en wy hebben Mannen in den stok en Vrouwen in ketenen gezien, omdat zy de waakzaamheid deezer Oppasters, die niet scherp genoeg toezagen, ontdooken geweest waren. De bekeerde Indiaanen hebben alle de oude gewoonten behouden, welke hunne nieuwe Godsdienstbelydenis hun niet ontzegt; zy hebben dezelfde hutten, dezelfde spelen, dezelfde kleeding. De kleeding der ryksten onder de Mannen bestaat in een mantel van Ottervellen, die de lendenen bedekt, en beneden de lieschen hangt: de armsten hebben slegts een linnen doek, hun door de Zendelingen geschonken, om hunne naaktheid te dekken, en een smalle mantel van Konynen-vellen hangt hun over de schouders, met een touw onder de kin vastgemaakt; het hoofd, en de rest des lichaams, is volstrekt naakt; eenigen hunner hebben nogthans hoeden van stroo op, vry net gevlogten. Een mantel van beestenvellen, slegt toebereid, maakt der Vrouwen kleeding uit: die in de Zendelingschappen woonen, hebben de gewoonte van een klein lyfrokje met mouwen te draagen; dit is haar éénige opschik, met een kleinen voorschoot van riet, en een rok van harten-leder, welke haare agterdeelen bedekt en tot het midden der beenen hangt. De jonge Meisjes, beneden de negen jaaren, hebben enkel een gordel om den middel; de Kinderen van de andere Sexe loopen geheel naakt. Het hair der Mannen en Vrouwen is tot op vier of vyf duimen van den wortel afgesneeden. De Indiaanen van de RancheriesGa naar voetnoot(*), die geen schaaren hebben, ver- | |
[pagina 442]
| |
rigten deeze bewerking, door het tot die hoogte af te branden. Zy hebben ook de gewoonte om hunne lichaamen rood te verwen, en met een zwarte kleur te bestryken als zy in den rouw zyn. De Zendelingen hebben deeze eerstgemelde wyze van zich te beschilderen verboden; maar zich genoodzaakt gevonden de andere te gedoogen, dewyl dit Volk aan hunne vrienden zeer naauw verknogt is. Zy storten traanen, wanneer derzelver naagedagtenis voor hunnen geest wordt opgeroepen, schoon zy dezelven langen tyd geleden verlooren hebben; en zelfs wanneer iemand toevallig onvoorzigtig die naamen noemt, agten zy zich beledigd. De banden van Bloedverwantschap zyn by hun minder sterk dan die van Vriendschap. De Kinderen erkennen naauwlyks hunne Vaders; zy verlaaten diens hut, zo ras zy in staat zyn om voor hun eigen leevensonderhoud te zorgen; maar zy behouden eene veel langduuriger verknogtheid aan de Moeders, die hun, met eene uitsteekende tederhartigheid, opvoeden, en nimmer slaan, dan wanneer zy bloohartigheid ontwaaren in de kleine kindergevegten met hunne jaar- en speelgenooten. De oude Mannen in de Rancheries, die niet langer in staat zyn om ter jagt te gaan, worden onderhouden op kosten van het geheele Dorp, en men draagt hun doorgaans vry groote hoogagting toe. De onafhanglyke Indiaanen vinden zich dikwyls in oorlog; doch de vrees voor de Spanjaarden doet hun de Zendelingschappen ontzien, en dit is misschien geen der minste oorzaaken van de vermeerdering der Christen-buurten. - Hun wapentuig bestaat in een boog en pylen met een gepunten steen, vry kunstig bearbeid. Deeze boogen zyn van hout; de pees bestaat uit gevlogte ossenzenuwen, en is veel beter dan die der Inwoonderen van Port de Français. Wy werden verzekerd, dat zy nimmer hunne gevangenen opaten, noch ook hunne vyanden, op het slagveld gedood; dat zy niettemin, de overwinning behaald, en eenigen op het slagveld nedergeslaagen hebbende, van de Hoofden, of Mannen die groote dapperheid hadden doen blyken, eenige stukjes ten lyve sloegen; min tot een teken van haat of uit wraakzugt, dan als een eerbetoon aan hunnen moed, en in de volle verzekering, dat dit voedzel zou strekken om ook hun hart met moed te vervullen. Zy neemen de bek- | |
[pagina 443]
| |
keneelen der overwonnenen af, even als in Canada, en haalen hun de oogen uit, en bezitten de kunst om dezelve tegen bederf te behoeden, en als heerlyke zegetekens hunner overwinninge wel zorgvuldig te bewaaren. Hunne gewoonte is, de dooden te verbranden, en de asch op hunne Morais te brengen. Twee Spelen zyn by hun in zwang, aan welken zy al hun ledigen tyd besteeden. Het eerste, by hun Tokersia geheeten, bestaat in het werpen van een smallen hoep, van drie duimen over 't kruis, op een vierkant vlak, 't welk de ruimte beslaat van tien vierkante roeden, zonder gras, en met een heining afgeslooten. Ieder der twee speelderen heeft een roede in de hand, van de grootte eens gewoonen wandelstoks, vyf voeten lang; zy tragten deezen stok te steeken in den hoep, terwyl dezelve in beweeging is; als hun dit gelukt, winnen zy twee streepjes; wanneer de hoep enkel op hun stok hangen blyft, één; drie streepjes te krygen is winst. Dit spel geeft eene sterke beweeging, dewyl de hoep of de stok in eene geduurige beweeging is. Het andere Spel, Toussi genaamd, is gemaklyker; zy speelen het met vier persoonen, twee aan elke zyde: elk verbergt op zyne beurt een stukje houts in zyne handen; terwyl de speelmakker duizenderlei gebaaren maakt, om de oogen van party af te trekken. Het is voor de omstanders zeer aartig te zien, hoe zy, tegen over elkander gezeten, de diepste stilzwygenheid bewaaren, wagtende op de gelaatsveranderingen en de geringste omstandigheden, welke hun kunnen dienen om de hand te ontdekken, waarin zich het stukje hout bevindt: zy winnen of verliezen een streepje, naar gelange zy raaden of niet raaden; die winnen, hebben 't regt om het houtje op hunne beurt te verschuilen; vyf streepjes moeten 'er gewonnen worden, en 't geen verspeeld wordt bestaat meestentyds in koraalen. By de onafhanglyke Indiaanen speelt men in deezer voege om het genot der vrouwe. De onafhanglyke Indiaanen hebben geen kennis van god of van eenen Toekomenden Staat, uitgezonderd by eenige der Zuidlykste Natien, die, vóór de komst der Zendelingen, het Paradys in 't midden van de Zee stelden, waar de Gelukzaligen eene koelte en frisheid genooten, die zy nimmer smaaken in hun brandend zand; | |
[pagina 444]
| |
de Hel plaatsten zy in de diepste holen van het gebergte. De Zendelingen, in gevolge hunner vooroordeelen, en misschien volgens hunne eigene ondervinding, overtuigd, dat het zedelyk vermogen deezer lieden zeer gering en bezwalkt is, houden dit voor eene genoegzaame reden om hun steeds als kinderen te behandelen. Zy laaten slegts een klein getal tot de gemeenschap der Kerke ten vollen toe; deezen zyn de eerste vernuften in de volkplanting, die, gelyk descartes en newton, hunne eeuw zouden verlicht hebben, door hunne tydgenooten te leeren, dat tweemaal vier agt maakt; eene berekening, verre buiten het bereik van het grootste aantal. Het plan, door deeze Zendelingen gevolgd, is by lange na niet geschikt om de Inwoonders deezer streeken uit hunnen staat van onkunde te redden; alles is ingerigt om hun de belooningen in een ander leeven te doen erlangen; en de algemeenst nuttige kunsten, zelfs die van Dorpsheelmeesters, worden onder hun niet beoefend. Veele kinderen sterven aan breuken, door de geringste kunstbewerking gemaklyk te geneezen: onze Scheepsheelmeesters waren gelukkig genoeg om een klein getal deezer te helpen, en hun het aanleggen van windzelen te leeren. Men moet bekennen, dat, indien de Jesuiten niet liefhebbender of Godsdienstiger waren, dan de tegenwoordige Zendelingen, zy ten minsten meer bekwaamheden bezaten. Het trotsch gebouw, 't welk zy in Paragua eenmaal oprigtten, moet de grootste verwondering verwekken; dan hun eerzugt en hunne vooroordeelen zullen altoos ten verwyt strekken van dat stelzel van gemeenschap, zo strydig met de beginzelen van beschaaving, maar al te slaafsch gevolgd in alle de Zendelingschappen in California. Het bestuur, daar ingevoerd, is voor de Indiaanen weezenlyk eene zogenaamde Godsregeering. Zy gelooven, dat de Geestlyken, aan welken zy zich onderwerpen, eene onmiddelyke en dagelyksche Gemeenschap met god hebben, en dat zy deezen dagelyks op het Altaar doen nederdaalen. Onder begunstiging van dit denkbeeld, leeven de Vaders hier met de grootste veiligheid te midden van de Dorpen; zy sluiten zelfs des nagts hunne deuren niet, terwyl zy slaapen, schoon de geschiedenis dee- | |
[pagina 445]
| |
zer Zendinge het voorbeeld oplevert van den doodslag eens Medezendelings. Dan het is bekend, dat die moord het gevolg was van eene beweeging, veroorzaakt door onvoorzigtigheid; want doodslag is een misdryf, zeer zeldzaam zelfs onder de onafhanglyke Wilden: by hun wordt dezelve egter alleen met algemeene veragting gestraft; maar indien iemand sneuvelt onder de slagen van verscheide persoonen, veronderstelt men dat hy dit lot verdiend hebbe, dewyl hy den haat van zo veelen op zich gelaaden heeft. Noord-California, de Noordlykste Vastigheid, waarin St. Francis gevonden wordt, ligt op de Breedte van 37o, 58, en heeft, naar het gevoelen des Gouverneurs van Monterey, geene andere grenzen dan die van America; en onze Schepen, zo verre opgevaaren als de Berg Saint Elias, hebben de eindpaalen daarvan niet bereikt. - By de beweegredenen van Godsdienst, die oorspronglyk de Spanjaarden aanzetten om zo groote sommen te koste te leggen tot instandhouding der Zendelingschappen en Presidencies, komen tegenwoordig de magtige beweegredenen van Staat, welke de aandagt des Ryksbestuurs zullen wenden tot dat winstbeloovend gedeelte van America, waar de Ottervellen zo algemeen zyn als op de Aleutiaansche Eilanden, en die der andere Zeeën, door de Russen sterk bevaaren. Wy vonden te Monterey een Spaanschen Commissaris, vincent vassadere y vega geheeten; hy hadt bevelen aan den Gouverneur overgebragt, om alle de Otterhuiden, van zyne tien Zendelingschappen en vier Presidencies, te verzamelen; dewyl het Gouvernement den handel in dezelve, by uitsluiting, zich voorbehouden hadt. De Heer fages verzekerde my, dat hy jaarlyks twintigduizend Otterhuiden kon leeveren; met byvoeging, dat, indien de handel op China de verkoop van dertigduizend mogt vorderen, twee of drie Vastigheden ten Noorden van St. Francis hem welhaast in staat zouden stellen om dien Handel ten voordeele zyns Volks te dryven. Het is niet weinig te bevreemden, dat de Spanjaarden, Landen bezittende zo naby, en zo veel gemeenschaps hebbende tusschen Manilla en China, tot heden toe, onkundig gebleeven zyn van de waarde deezer Pelteryen. 't Is aan den Capitein cook en de uitgave zyner | |
[pagina 446]
| |
Reizen, dat de Spanjaarden deeze kundigheid hebben dank te weeten, zo zeer met hun belang strookende, en welke voortaan de rykste winsten zal opbrengen. In deezer voege heeft die groote Man gereisd ten algemeenen beste der Volken, en zyne eigene Natie behoudt alleen de eer der onderneeminge, en die van den grondslag gelegd te hebben. De Otter is een Dier van beiderlei leeven, zo algemeen langs de geheele Westkust van America van den 28o tot den 60o, als de Zeehonden in Hudsons Baay en op de Kust van Labrador. De Indiaanen, die geen zo goede Zeelieden zyn als de Esquimaux, en wier vaartuigen te Monterey slegts van rietGa naar voetnoot(*) waren, vangen de Otters op het land in strikken, of slaan dezelve dood met zwaare stokken, als zy dezelve op een afstand van het strand aantreffen: ten deezen einde houden zy zich agter de rotzen verborgen; want dit Dier verschrikt op het minste geluid, en begeeft zich onmiddelyk te water. Ten jaare vóór het thans loopende, was een Otterhuid niet meer waardig dan twee Hazenvellen: de Spanjaarden dagten nooit, dat 'er zo veel vraags na zou weezen; zy hadden ze na Europa gezonden; Mexico was een te heete lugtstreek, om te veronderstellen, dat die Peltery 'er eenige waarde zou hebben. Ik ben van begrip, dat, binnen het verloop van weinige jaaren, eene groote verandering zal plaats grypen in den Handel der Russen te Kiatcha, uit de bezwaarlykheid, welke zy zullen ondervinden in wederstand te bieden aan zulk eene mededinging. De vergelyking, door my gemaakt, tusschen de Ottervellen van Monterey en die van Port de Français, doet my besluiten, dat de Huiden van het Zuiden de minste zyn; doch het verschil is zo gering, dat ik 'er niet zeker in gaa, en twyfel, of dit onderscheid in den prys tien ten honderd zal bedraagen. Het is bykans zeker, dat de nieuwe Handelmaatschappy te Manilla tragten zal dien in eigen handen te krygen; en zou dit eene allergelukkigste zaak voor de Russen weezen, dewyl het de ei- | |
[pagina 447]
| |
gen aart is van alle door uitsluiting bevoorregte Handelgenootschappen, dat dezelve, in eene zeer groote maate, alle takken van vlytbetoon knotten; aan welken de vrye Handel alleen den bloei kan geeven, voor welken zy vatbaar zyn. Op den vierentwintigsten van Herfstmaand 1786 verlieten onze Reizigers Monterey en de Kust van America. Zy hielden Z.W. aan, tot dat zy in de Passaatwinden kwamen, en stevenden toen na China; zonder eenig ander land, behalven twee Eilanden van weinig beduidenis, aan te treffen. Den tweeden van Louwmaand des Jaars 1787 ankerden de Zeereizigers op de Reede van Macao. De ontmoeting aldaar, en de beschryving dier Plaatze, is zo nut als onderhoudend; waarom wy het Reisberigt bykans geheel zullen volgen. De Chineesen, die ons gelootst hadden na Macao, weigerden ons te brengen tot de ankerplaats van Typa: zy betoonden de grootste drift om met hunne booten weg te gaan; en wy ontdekten naderhand, dat de Mandaryn van Macao van ieder hunner de helft van het ontvangene lootsgeld in dit geval zou gevorderd hebben. Deeze soort van afkneevelingen worden veelal voorafgegaan door verscheide harde strafopleggingen. Dit Volk, welks Wetten men in Europa zo zeer roemt, is misschien het ongelukkigste, het bezwaardste on eigendunkelykst bestuurdste van alle Volken op den aardbodem; althans, indien men over het Chineesche Ryksbestuur mag oordeelen naar het Despotismus des Mandaryns van Macao. Het zeer nevelagtig weder verhinderde ons de Stad te ontdekken. Met den middag begon de lugt op te klaaren; wy kreegen de Stad in 't gezigt. Dezelve genaderd zynde, vaardigde ik een boot na den wal af, onder bevel van den Heer boutin, om den Gouverneur te verwittigen van onze aankomst en voorneemen om eenigen tyd daar ter reede te vertoeven, ten einde onze Schepen naa te zien en ons Scheepsvolk te verfrissen. De Heer bernardo alexis de lemos, Gouverneur van Macao, ontving deezen Officier op de verpligtendste wyze; hy boodt ons allen bystand aan, die in zyn vermogen zou weezen, en zondt onmiddelyk een Malytschen Loots aan boord, om ons op de ankerplaats van Typa te brengen. Met het aanbreeken | |
[pagina 448]
| |
van den anderen dag gingen wy onder zeil. 's Morgens ten acht uuren bevonden wy ons op drie en een half vadem water, modderigen grond. De Stad Macao hadden wy ten Noordwesten. Wy lieten het anker vallen naast een Fransch Fluitschip onder bevel van den Heer richery, Fransch Vlag-officier; het kwam van Manilla, door de Heeren d'entrecasteaux en cossigny bestemd om op de Oostkust te kruissen, en onze Koopvaardy te beschermen. Wy hadden toen eindelyk, naa het verloop van achttien maanden, het genoegen van niet alleen Landgenooten, maar ook kennissen en makkers te ontmoeten. De Heer de richery hadt 's avonds te vooren den Malytschen Loots vergezeld, en ons een ruimen voorraad van vrugten, moeskruiden, versch vleesch, en, met één woord, alles aangebragt, 't geen hy kon denken dat aangenaam zou weezen aan Zeelieden, naa zo lang eenen zeetocht. Onze blykbaar goede staat van gezondheid scheen hem te verwonderen. Hy onderrigtte ons wegens den staatkundigen toestand in Europa, die zints ons vertrek uit Frankryk niet veel veranderd was. Doch alle zyne naspeuringen, te Macao gedaan, om te ontdekken welk schip daar gekomen was met Brieven voor ons, waren vrugtloos geweest, en het was meer dan waarschynlyk, dat geen brief, voor ons bestemd, in China was aangekomen; het smertlyk denkbeeld kwam by ons op, dat wy vergeeten zouden weezen by onze Landlieden en Vrienden. Ongelukkige omstandigheden maaken zomwylen de menschen onregtvaardig. De Brieven, welker gemis ons zo zeer speet, hadden kunnen medegegeeven zyn aan een Schip der Compagnie, 't welk van den koers was afgeraakt. Het daar mede gezeilde was dit jaar alleen aangekomen, en de Capitein hadt berigt, dat het grootste gedeelte van het geld en alle de Brieven gezonden waren met het andere schip. Misschien bedroefden wy ons meer dan de Kooplieden, over het ongunstige weder, 't welk de aankomst van dit schip belet hadt; en wy konden niet nalaaten, tot onzen spyt, op te merken, dat van negenen- twintig Engelsche, vyf Hollandsche, twee Deensche, één Zweedsch en twee Fransche Schepen, het éénige, 't welk den koers gemist hadt, van onze Natie was. Naardemaal de Engelschen het bevelhebberschap over hunne Schepen nooit toevertrouwen dan aan Mannen | |
[pagina 449]
| |
by de Zeevaard opgewiegd, komt zulk een ongeval hun zeldzaam over; en wanneer zy, te laat in de Chineesche Zeeën komende, bevinden dat de Noordoost Passaatwind heeft beginnen te waaijen, zoeken zy met moeite deezen tegenslag te boven te komen; zy zeilen doorgaans Oostwaards na de Philippyne-Eilanden; en Noordwaards aanhoudende in die zee, die veel ruimer is, en waar minder stroom gaat, komen zy 'er weder in, ten zuiden van de Bashee-Eilanden, zoeken het land van Piedra Blanca, en zeilen, gelyk wy deeden, ten noorden van de Groote Lamma. Wy zagen een Engelsch Schip aankomen, 't welk, naa deezen koers gevolgd te hebben, tien dagen laater dan wy te Macao ten anker kwam, en onmiddelyk daarop na Canton stevendeGa naar voetnoot(*). Myne eerste zorg, naa het ankeren der Schepen, was aan land te gaan, vergezeld van den Heer de langle, om den Gouverneur dank te zeggen voor de verpligtende wyze, op welke hy den Heer boutin ontvangen hadt, en hem verlof te vraagen om aan strand te mogen gaan tot het oprigten van een Observatorie, en rust te schenken aan den Heer dagelet, die zeer vermoeid was van de Zeereis, als mede aan den Heer rollin, onze Chirurgyn-Major, die, naa alle moeite aangewend te hebben om onze gezondheid te bewaaren en scheepsziekten af te weeren, bykans bezweek voor de reisvermoeienissen, en het bezwaarlyk ééne week langer zou hebben kunnen uithouden. De Heer de lemos ontving ons als of wy Landgenooten waren. Elke gunstbetooning, welke wy verzogten, werd ons toegestaan, met eene beleefdheid, zo verpligtende, dat geene taal woorden heeft om dezelve uit te drukken. Hy boodt ons zyn huis ten verblyve aan, en, dewyl hy geen Fransch sprak, diende zyne Vrouw, eene jonge Portugeesche van Lissabon, hem tot tolk. By antwoorden van haaren Egtgenoot voegde zy beminnelykheid en bevalligheid van zich | |
[pagina 450]
| |
zelve, en dit in zulk eene maate, dat Reizigers zich niet wel kunnen voorstellen, het zodanig in de voornaamste Steden van Europa te zullen ontmoeten. Donna maria de saldanga was, twaalf jaaren geleden, aan den Heer de lemos te Goa getrouwd; en vry kort naa het voltrekken diens huwelyks, kwam ik te Goa, toen ten tyde bevelvoerende over het Fluitschip La Seine. Zy was zo vriendlyk om my dit voorval te herinneren, my bylange niet vergeeten; 'er zeer verpligtend byvoegende, dat ik haar oude kennis was. Hierop riep zy alle haare kinderen, met betuiging, dat zy zich dus van dezelve omringd altoos aan haare Vrienden vertoonde; dat zy 'er groots op was van derzelver Moeder te weezen, welken trots zy verzogt dat wy ten goede zouden houden, dewyl zy beslooten hadt kennis met ons te maaken met alle haare zwakheden. - De wereld kan geene schooner schildery opleveren dan de schoonste Kinderen rondsom de beminnelykste Moeder, wier zagtaartigheid van zeden zich uitspreidde over alles wat naar omringde. Welhaast werden wy verzekerd, dat zy by haare bekoorelykheid en byzondere deugden een vast character en verheven geest voegde; dat in verscheide netelige gevallen, waarin de Heer de lemos zich met de Chineesen nu en dan ingewikkeld vondt, Mevrouw de lemos haaren Man ondersteund en gesterkt hadt in zyne edelaartige denkwyze; dat zy beiden onwankelbaar in het begrip stonden, dat zy niet, gelyk hunne Voorzaaten, de Eer van hunne Natie aan eenig belang, welk ook, behoorden op te offeren. - Des Heeren de lemos bestuur te Goa zou voor die Volkplanting een uitsteekend tydperk geweest zyn, indien het Ryksbewind hadt kunnen goedvinden hem een langer tyd dan die van drie jaaren op dien post te laaten, en tyd gegeeven om de Chineesen te gewennen tot een tegenweer, waarvan zy, meer dan eene eeuw herwaards, allen denkbeeld verlooren hebben.
('t Vervolg hiernaa.) |
|