Met myne Reisgenooten my aan de Rivier Tay bevindende, was ik begeerig om iets te verneemen van de Paarlvisschery aldaar. Ik huurde twee Visschers af, die byzonder hun werk maakten van de Paarlvisschery. Zy bragten ons na de Rivier, die met een zeer zuiver water over zand of gruis loopt. Welhaast bragten de Visschers ons verscheide douzynen schelpen van drie en een half tot vier duimen lang, en weinig meer dan twee duimen breed; de kleur van buiten was donker bruin, een weinig op het groene trekkende. De bovenschelp was dik, en van binnen van eene schoone paarlkleur, een weinig doormengd met een roozengloed. Ik zag deeze soort van schelpen aan als behoorende tot de Mima pictorum van linnaeus, of althans als daarop zeer gelykende.
De Visschers wilden deeze schelpen in ons byweezen wel openen, maar bedongen de Paarlen voor zich, indien zy 'er eenige vonden. - Ik verzogt dat zy dezelve zouden opendoen voor myne Reisgenooten, terwyl ik my vermaakte met andere schelpen te zoeken; doch dat zy my zouden roepen, wanneer zy een Paarl ontdekten. - Weldra werd ik geroepen. Men vertoonde my een Paarl, fyn, volkomen rond, en van eene zeer goede kleur. Ik bekeek de Paarl en de schelp, en verklaarde daarop, dat de Paarl niet gevonden was in de schelp, welke zy my vertoonden. De Visschers verzekerden het tegendeel, en zy werden ondersteund in die verzekering door myne Reisgenooten. Ik bleef het egter ontkennen, en verzogt myne Reisgenooten in 't vervolg naauwer toe te zien. Ik ging weder weg; dan weinig schreden gevorderd zynde, werd ik te rug geroepen; zy hadden 'er op nieuw een gevonden. Ik kwam, en de schelp beziende, deed ik andermaal dezelfde uitspraak, dat men die Paarl in de schelp hadt laaten glippen. De Visschers betoonden zich des hoogst verwonderd; want het was by hun zeker, gelyk het ook met de zaak zo bestondt, dat ik hunne verrigtingen niet kon gezien hebben. Myne Reisgenooten, die 'er op zouden passen, hadden zy bedroogen: zo wel waren die Visschers op het speelen van dien trek afgerigt. De verzekering, die ik gaf, kwam den Paarlvisscheren zo bovennatuurlyk voor, dat zy het bedrog beleeden, en ongevergd andere Paarls vertoonden,