Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 353]
| |
Kort verslag van de algemeen heerschende begrippen der Turken, over de starrekunde, de aardrykskunde, de oude geschiedenis, en de dichten letterkunde.(Ontleend uit eton's Survey of the Turkish Empire.)
Wanneer ik hier spreek van de algemeen heerschende Begrippen des Turkschen Volks, hebbe men daar door niet alleen te verstaan de heffe des Volks, maar ook de zodanigen, die voorgeeven Geleerden in hun geslachte te weezen. Starrekunde. Van den Mufti tot den Boer is het een algemeen aangenomen gevoelen, dat 'er zeven Hemelen zyn, van welke de Aarde onbeweeglyk hangt aan een lange keten; dat de Zon een zeer groote Vuurbal is, ten minsten zo groot als het geheele Ottomannische Ryk, enkel geschikt om licht en warmte te geeven aan de Aarde; dat de Maanverduisteringen veroorzaakt worden door een grooten Draak, welke dat Hemellicht dreigt te verslinden; dat de Vaste Starren aan ketenen van den hoogsten Hemel afhangen. - Deeze ongerymdheden worden voor een goed deel ondersteund door getuigenissen van den Koran. De Starrekundigen, zo als zy genaamd worden, hebben allen zeer veel op met de Starrewichelaary. Deeze Voorzegkunde is by de Turken in een zo hoog aanzien, dat het Hof een bezoldigden Starrewichelaar heeft, en de meeste Ryksgrooten houden 'er eenen. Aardrykskunde. Van de betreklyke ligging der Landen tot elkander zyn de Turken, tot het belachlyke toe, onkundig, en alle hunne verhaalen van vreemde Volken zyn opgevuld met de bygeloovigste verdichtzelen. Vóór dat de Russische Vloot in de Middellandsche Zee kwam, wilden de Staatsdienaars van de Porte niet gelooven, dat het voor eene Russische Vloot mogelyk was, Constantinopole te naderen, dan door de Zwarte Zee. De Capitein Pasha, of Groot Admiraal, beweerde, dat die Vloot over Venetie zou kunnen komen. Uit dit en duizend andere dergelyke, door goede | |
[pagina 354]
| |
getuigenissen bekragtigde, berigten, is hunne onkunde, wegens de ligging der Landen, openbaar. In 't algemeen gelooven zy, dat Indie een verafgelegen Land is, waar men Diamanten, fyn Lynwaat en groote Rykdommen vindt; doch dat het Volk weinig bekend is; dat het meerendeel uit Mohammedaanen bestaat, doch die het Kalifat van hunnen Sultan niet erkennen. Zy houden het daar voor, dat de Persiaanen een snood Volk zyn; dat zy alle veranderd zullen worden in Ezels, en dat de Jooden in de hel op dezelve zullen ryden. Zy stellen vast, dat de Europische Volken alle uit slegte Ongeloovigen bestaan, bedreeven in de kunst des Oorlogs, die somtyds gevaarlyk is; doch dat zy alle, met den tyd, zullen overwonnen en aan den Sultan onderworpen worden; dat men hunne Vrouwen en Kinderen gevanglyk moet wegvoeren, hun geen woord houden, en dooden, 't welk, indien zy weigeren Mohammedaanen te worden, een verdienstlyk werk is. - Nogthans loopt 'er onder hun eene Voorspelling, dat de Zoonen der Yellowness, door welken zy de Russen verstaan, Constantinopole zullen inneemen: de Russen houden zy voor het magtigst Volk, en zy staan by hun bekend onder den naam van de Groote Ongeloovigen. Het denkbeeld, dat Russen de Hoofdstad ten eenigen tyde zullen bemagtigen, is zeer algemeen; zy weeten zelfs de poort aan te wyzen, door welke die Overmeesteraars zullen intrekken, naar luid dier oude Voorzegginge. De Grooten zyn zo verre van die zwak- en bygeloovigheid tegen te gaan, dat zy den Asiatischen oever aanzien als de veilige wykplaats om de woede dier Ryksvermeesteraaren te ontwyken. - De Engelschen houden zy voor magtig ter Zee, de Franschen en Duitschers te Land. Oude Geschiedenis. De Turken hebben gehoord van eenen alexander, die de grootste Monarch en Vermeesteraar was, de beroemdste Held in de geheele wereld. De Sultans vergelyken zich dikwyls met hem, in hunne Schriften. Sultan mohammed de IV noemt zich, in eenen Brieve aan Czaar alexius michailovitch, ‘Heer van 't Heelal, en gelyk in magt aan alexander den grooten.’ Steeds spreeken zy van alexander als een Held, wiens voorbeeld moet gevolgd worden; doch zy weeten niet, wie hy was. - Salomo, zeggen zy, was de wysste Man en de grootste | |
[pagina 355]
| |
Tovenaar, die immer bestondt. Palmyra en Balbek beweeren zy dat gebouwd werden door Geesten, op het bevel van Koning salomo. Dichtkunde en Letterkunde in 't algemeen. By de Turken vindt men weinig Dichters. Hunne Opstellen zyn meest kleine Gezangen en Balladen; maar in deeze Dichtwerken, zo wel als in hunne Geschriften in ondicht, verschillen zy hemelsbreed van de eenvoudigheid der Arabieren, dewyl zy vol zyn van verkeerde begrippen; de taal is een jammerlyk mengzel van Turksch, Persiaansch en Arabisch. Dit zal het best in 't oog vallen, als wy veronderstellen, dat, in het volgend voorbeeld, het Latyn Arabisch, en het Fransch Persiaansch is: dan zou een Turksch Mufti, als het Nederduitsch zyne Moedertaal was, in deezer voege schryven. - ‘Ik wil niet deplorare vitam, als veelen, en ii docti saepe fecerunt. Ik beklaag my niet geleefd te hebben, dewyl ik ainsi vecu, dat ik niet frustra me natum existimem. Ik beweer niet, dat taedium vitae meer ontstaat uit gebrek aan vastheid in onzen waaren Godsdienst, dan van atra bilts. Indien een man zich zelven om hals brengt, is hy of insanus en een heilige Gek, of met een Demon bezeten, of hy is un Athée - een Ongeloovige of een Frank. Bidt Deum, dat hy u bewaare tegen de zodanigen, die blaazen op nodos sunum, en in 't oor fluisteren.’ Taal van een Turkschen Dichter. ‘De oogen van l'abbreuveuseGa naar voetnoot(*) maaken my meer dronken dan le vin, en ses fleches doordringen la moele des mes os schielyker dan die van een boog.’ Dit is het eerste couplet van een Zang in zuiver Arabisch, (door een Arabier opgesteld) 't welk ik in deezer voege geschreeven heb, om te toonen, hoe een Turk het zelfde denkbeeld ten opzigte van de Taal zou uitdrukken: de oorspronglyke Turksche stukken zyn vol belachlyke grootspraak. Men hebbe hier by in aanmerking te neemen, dat weinigen onder hun, die hunne Geschriften of Gesprekken in deezer voege doorspekken met Arabische en Persiaansche woorden en spreekwyzen, in deeze taalen zeer bedreeven zyn; maar zy hebben eenige zeer algemeen in zwang gaande woorden en spreekwyzen geleerd, en weeten de betekenis, zonder elk woord op zichzelven te verstaan, of eenig denkbeeld van de Spraakkunst te bezitten. |
|