Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeneeskundige verhandeling over warmte en koude. Door C.J. Nieuwenhuys, Med. Doctor te Amsterdam.De Schriften der vroegere Geneeskundigen leeren ons, dat Koude ten allen tyde algemeen voor een der beste versterkende en antiseptische Medicamenten wierd gehouden. Men zogt dit te staaven, onder voorgeeven, dat hier door de vezelen geconstringeerd wierden; daar Warmte moest verzwakken, om dat zy dezelve relaxeerde. - Tot brown's tyden toe, heeft men dit hardnekkig, zonder nader onderzoek, aangenomen. Men vroeg niet: wat Warmte en Koude zy, noch welk een onderscheid hier plaats had? daar 't toch eerst, na dit onderzoek, voor ons mogelyk wordt, eenigzins te beoordeelen, welke werking Warmte en Koude op het levend Organismus voortbrengen. De benaamingen Warmte en Koude zyn voor ons relative begrippen, daar dezelfde Temperatuur voor het een Individuum koud, voor het ander warm, en zelfs voor een derde heet kan zyn. Warmte is dus niets anders, dan den indruk, dien de vrye warmtestof veroorzaakt, wanneer deeze uit een ligchaam, dat haar in overvloed bezit, in een ander levend overgaat - Koude, wanneer de Warmte, uit het voelend, in een ander, daarvan minder bedeeld, ligchaam overgaat. Heeft nu ieder Individuum zyne byzondere capaciteit, (eigen vatbaarheid voor de vrye Warm- | |
[pagina 331]
| |
te,) is ook het zelfde Individuum, naar verschil der meerdere of mindere incitabiliteit, met eene verschillende hoeveelheid warmte bedeeld; zo moet noodzakelyk de warmte eene verschillende werking op de organische weezens ten gevolge hebben. Het is nog onbeweezen, of Koude een absolut negatief begrip van Warmte is. Brown twyffelt hier met recht. Doch dit willen wy niet onderzoeken: het zal genoeg aan ons oogmerk voldoen, Koude hier alleen, als eene vermindering van warmte, te beschouwen. Dan afweezigheid van alle warmte kan door ons niet worden waargenomen: wy zouden dan ophouden te leeven. Wat Metaphysisch hiervan denkbaar is, valt buiten ons plan. Wy moeten ons, zo als gezegd is, vergenoegen, hier alleen van den verschillenden graad der warmte te spreeken, om daaruit te deduceeren, dat de levensverrigtingen door de warmte, en niet door de koude, (d.i. den minderen graad van warmte) versterkt worden. Wy zullen dus de verschillende gronden, die voor het versterkend vermogen der Koude schynen te pleiten, trachten te wederleggen. I. Het voornaamst bewys, dat men, tot verdediging van de versterkende kragt der Koude, aanvoert, is, zo als ik reeds voorheen heb aangemerkt, 't volgende: ‘De koude trekt de vezelen te zamen; warmte, daarentegen, verslapt dezelve. Daar nu de sterkte der spieren in haare te zamentrekking bestaat, en haare verslapping verzwakking veroorzaakt, zo versterkt de koude, en warmte verzwakt.’ - Het is waar, de ondervinding leert, dat eenige ligchaamen door de warmte worden uitgezet, die in de koude weder te zamen trekken; dat eenige, hoe digter zy zyn, ook zo veel sterker zyn. Dan volgt nu daaruit, dat koude de levens-functien versterkt, en warmte dezelve verzwakt? Dit schynt zig alleen by onbewerktuigde ligchaamen te bevestigen, en zelfs niet by alle; want de ondervinding leert, dat veele ligchaamen zig in de warmte te zamen trekken: b.v. vleesch neemt in de warmte in zyn volumen af; leder, zo ook hout, krimpt in de warmte te zamen. Het is dus geene algemeen geldende ondervinding, dat alle ligchaamen zig in de koude te zamen trekken, en in de warmte uitzetten. Al namen wy voorts voor zeker aan, dat de warmte de ligchaamen altoos uitzet, en de koude dezelve | |
[pagina 332]
| |
te zamen trekt; en dat dit zelfde ook steeds by levende ligchaamen plaats had: zo volgt daaruit nog niet, dat koude versterkt, en warmte verzwakt. De sterkte by levende ligchaamen heeft haaren grond immers niet in hun volumen, d.i. in hunne mindere of meerdere uitzetting, zo als by eenige onbewerktuigde plaats heeft; maar wel in versterking der levensbeweging. De kragten der organische vezelen worden niet naar haare te zamenzetting, maar naar de sterkte haarer zelfswerkzaamheid berekend. Werkt nu, naar onze meening, de Warmte, als prikkeling, op ons ligchaam, zo moet zy de plaats, daar zy onmiddelyk aangebragt wordt, het sterkst prikkelen: daar nu dit de huid en uiterlyke vaten zyn, zo worden ook meer vogten daarheen gevoerd en afgezonderd. Dit zien wy ook by die geenen, die in een al te warm bad gaan, of te lang daarin vertoeven: hunne huid wordt scharlakenrood; ook vallen zy dikwyls in flaauwte, omdat de innerlyke vaten van bloed ontledigd worden, doordien het zig te zeer in de uiterlyke ophoopt. De Koude, daarentegen, die deeze prikkeling vermindert, vermindert ook den toevloed der vogten; de vaten vallen zamen, en zyn dus niet meer zo vervuld met vogten, als voorheen. Is dit nu eene te zamentrekking der vezelen? - Het is slegts een lydelyke toestand. Wil men dit eene te zamentrekking en activiteit noemen, zo moet de al te groote hette de ligchaamen nog meer te zamen trekken. Men ziet immers dat by de sterkste hette het ligchaam droog is, omdat de overgroote prikkeling het ligchaam, en byzonderlyk de huid en uiterlyke vaten, (indirect) verzwakt heeft, en derzelver afzonderende werkzaamheid verhindert. Het is dus klaar, dat de te zamentrekking geene vermeerderde kragt aantoont. Vrees, schrik, en alle andere hevige aandoeningen, zouden dan ook, als bewyzen eener vermeerderde kragt, kunnen aangemerkt worden: deeze trekken dikmaals de deelen zo te zamen, dat b.v. ringen, die voorheen te naauw waren, by gelegenheid van schrik, van den vinger vallen; waarvan ons weickardGa naar voetnoot(*) eene merkwaardige geschiedenis verhaalt. Het is veeleer een teken van zwakte; even als by aderlaten of sterk purgeeren, waar by de zieke dikwyls in flaauwte valt, | |
[pagina 333]
| |
het ligchaam zeer te zamen is getrokken. Zo hebben ook krampen en convulsien, die zeker de sterkste te zamentrekking zyn, gewoonlyk zwakte tot grond. - Laatstelyk heeft men voorbeelden, waar de koude de ligchaamen uitzet; b.v. by waare ontsteekings-ziekten is niet zelden de huid droog, hard, en de transpiratie belet; hier wordt deeze door koude week, vogtig, zo dat daarna de zieke begint te zweeten, hetgeen voorzeker geen teken is van te zamentrekking, maar wel van uitzetting. II. Eenigen willen, dat de koude kenbaar als een excitans werkt, en zeggen: ‘Welke prikkeling voelt men niet by koude?’ Dit is egter juist een bewys voor de exciteerende kragt van Warmte: daar ons door koude de warmte schielyk ontroofd wordt, zo veroorzaakt zy, terwyl zy ons ligchaam verlaat, en door de huid gaat, eene prikkeling, even als de Electrische materie, die wy op een isoleertafel door ons ligchaam laaten stroomen. Zodanig kan ook afwisselende koude voor een oogenblik versterkenGa naar voetnoot(*). III. Een algemeen begrip is nog: Dat des Zomers veele rotkoortzen en weinig ontsteekings-ziekten voorkomen; doch dat deeze mening valsch is, hebben wolneyGa naar voetnoot(†), j. frankGa naar voetnoot(‡) en röschlaubGa naar voetnoot(§) getoond. Wolney zegt, dat in Egypten de pest altoos des Winters heerscht; de anderen bewyzen, dat in hunne Hospitaalen, zo wel als in hunne privaate practyk, des Winters meest ziekten, uit zwakte gebooren, voorkomen; dat als dan de meeste recidiven ontstonden, en de ziekten zeer hardnekkig waren; dat zelfs op dien tyd de longontsteekingen door de roboreerende en exciteerende methode genezen wierden, en dit kan ik zelf door eigene ondervinding ook getuigen. Doch gesteld eens, dit ware zo; zou dan daardoor de inciteerende kragt der koude beweezen worden? Vergeeten wy hier niet, dat ook de warmte, zo als ieder overmaatig excitans, door haare al te sterke prikkeling, eene (indirecte) zwakte kan | |
[pagina 334]
| |
veroorzaaken, en op deeze wyze gemakkelyk Typhi voortbrengen? - Hieruit laaten zig dus de ontsteekings-ziekten des winters verklaaren: zy ontstaan gewoonlyk by landlieden, die van hunnen zomerarbeid uitrusten, zig nu by hunne vuuren met goede kost voeden, daar zy des zomers zeer slegte genoten. En dat hier deeze voorheen ongewoone spyzen en levenswyze te sterk prikkelen, en ontsteekingen kunnen veroorzaaken, is ligtelyk te begrypen. Ook hebben humboldt, girtanner, fontana en medicus door proeven getoond, dat de warmte de incitabiliteit vermindert. Bestaat nu de koude alleen in eene vermindering van warmte, zo moet die eigenschap koude vermeerderen. Daar nu eene kleine prikkeling op eene opgehoopte incitabiliteit versterkte levensverrigtingen voortbrengt, zo kunnen sterke lieden, die aan de koude zyn blootgesteld geweest, en alzo incitabiler zyn geworden, door de gewoonlyke of iets sterkere incitamenten, gemakkelyk Sthenische Ziekten bekomen. IV. Eindelyk pleit de geheele Natuur voor het inciteerend vermogen der warmte. In warme landstreeken zyn bloemen en vrugten vol geur en kragt; de geest- en ligchaamsvermogens der menschen ontwikkelen zig daar eerder: terwyl de Laplander, onvolkomen in beide, zyn geheel leven vast in ongevoeligheid doorbrengt, en zig by eikels, distelen en doornen, de eenigste producten van zyn onvriendelyk Vaderland, gestadig moet warmen. Ook zien wy eenige Dieren en Planten des winters in eene zoort van asphyxie vervallen, en in de lente weder van nieuws herleven. V. Naauwlyks zal hier nog nodig zyn de antiseptische kragt der koude te vermelden, die alleen van de doode Natuur ontleend is, en onvoorzigtig genoeg, zonder op andere omstandigheden te letten, op de levende wordt overgedragen. Het is waar, koude verhindert de verrotting der organische stoffen: de oorzaak is deeze, dat zy opdroogt en de affiniteiten der elementen belet. En hoewel zy by doode ligchaamen de rotting verhindert, kan zy daartoe by levende aanleiding geven. Doch zo lange de levensvermogens werkzaam zyn, behouden de vaste en vloeibaare deelen hunne eigene vermenging, en de kragt, om geduurig nieuwe stoffen af te zonderen en de oude uit het ligchaam te scheiden. Wordt egter het levensvermogen verzwakt, | |
[pagina 335]
| |
zo ondergaan de Elementen andere vermengingen, en naderen meer tot de doode Natuur. Zwakte van het levensvermogen veroorzaakt bederf der vogten. Men ziet dus, hoe nadeelig en verkeerd de aanwending der koude, in zogenaamde rotkoortzen, zyn moet: daar hier immers alle de toevallen gevolgen van zwakte zyn, zo moeten zy noodzakelyk door koude vermeerderd, daarentegen door warmte verminderd worden. De bewysgronden voor de versterkende kragt der koude, die men van de verzwakkende werking eener al te groote warmte afleidt, zyn verwerpelyk: op dien voet zou 'er immers geen versterkend middel in de geheele Natuur bestaan. Zo wel warmte, als alle andere prikkelende en versterkende middelen, hebben dit met elkanderen gemeen, dat zy, door een te grooten graad van prikkeling, die zwakte veroorzaaken, welke brown de indirecte noemt, en die wel zorgvuldiglyk van de directe moet onderscheiden worden. Hoewel nu de warmte versterkende is, kan dezelve egter niet zo algemeen, als andere innerlyke roboreerende middelen, aangewend worden. Daar warmte alleen plaatzelyk aangewend kan worden, moeten wy ook op de secundaire werkingen zien, die voornaamelyk in den antagonismus der innerlyke en uiterlyke deelen te zoeken zyn. De warmte, die alleen op de huid aangebragt wordt, vermeerdert, door haar zagt prikkelend vermogen, de werkzaamheid der huidvaten en der hun omgeevende zenuwen; en de innerlyke deelen behouden hunne vorige temperatuur. Door deeze vermeerderde activiteit der huidvaten, moet de circulatie in dezelve, en alzo ook de secretie, vermeerderd worden, by gevolg het hart en andere inwendige deelen in hunne werkzaamheid verliezen, en dus eene onevenredigheid van werking, tusschen de innerlyke en uiterlyke deelen, ontstaan. Even zo worden, door de uiterlyk aangebragte koude, de huidvaten en zenuwen zo verzwakt, dat zy hunne werkzaamheid verliezen; het welk ten gevolge heeft, dat de circulatie en secretie in de huidvaten vermindert, en in de innerlyke deelen vermeerdert. Daarom kan ook zomtyds, by zwakte der innerlyke circulatie, uiterlyke koude voor een korten tyd van nut zyn, b.v. by flaauwten, den schyn- | |
[pagina 336]
| |
dood, bloedvloeijingen, enz.; op deeze wyze is zy ook goed by ingeklemde breuken; doch dat zy hier alleen palliative haare diensten doet, en, aanhoudend tot radicale geneezing aangewend, in tegendeel meer na- dan voordeelig zyn moet, is ligt te begrypen. Daarom verwerpt vogeler ook haare aanwending by bloedvloeijingen, omdat zy krampen veroorzaakt, en de bloedvloeijingen toch wederkeeren. Ook zeg ik, voor een korten tyd; want lang aangewende koude moet, daar de warmte de wetten van het evenwigt volgt, de inwendige warmte onttrekken, en dus algemeene zwakte veroorzaaken: het zou alzo ongegrond zyn, koude in ziekten, b.v. Rotkoortzen, te willen aanwenden, om de inwendige kragt van het hart te vermeerderen. Doch met even weinig grond heeft brown, myns bedunkens, by plaatzelyke ontsteekingen, koud drinken en koude omslagen aangepreezen, omdat koude verzwakt. Men moet hier steeds de voorgemelde onevenredigheid, die daar door ontstaan zou, in acht neemen. Dus moeten, by voorbeeld, koude omslagen op de borst, by longontsteekingen en het zydewee, zeer nadeelig zyn; niet omdat de koude de prikkeling en spanning vermeerdert, maar omdat zy ophoopingen naar de ontstookene deelen veroorzaakt, en by gevolg de bezwaarlyke ademhaaling en pyn vermeerdert: om dezelfde reden moeten koud drinken en omslagen by de longeteering zeer nadeelig zyn. Om de warmte op de evenredigste en beste wyze in het ligchaam te brengen, en hiermede de nette maat te houden, is wel niets geschikter, dan warme baden, daar wy hier ook nog het voordeel hebben, dat het ligchaam gezuiverd wordt. By de aanwending dier baden moet egter niet alleen op de temperatuur van dezelve, maar ook op het voorwerp, gelet worden. Warm kan een bad genaamd worden, wanneer het den mensch, welke daarin gezet wordt, niets van zyne vrye warmte ontneemt; heet, wanneer aan een mensch nog meer warmte gegeven wordt; koud, eindelyk, als het hem van zyne vrye warmte berooft. Wy zien dus, dat de graad der warmte zeer betrekkelyk is: wat voor den eenen heet is, kan voor een anderen koud zyn. Zo is by schyn-bevrozenen het ys- of sneeuwbad in den beginne nog zeer warm. Men moet hier op de | |
[pagina 337]
| |
gevoeligheid des voorwerps zien: zo haast hetzelve voor het voorhoofd zweet, is het een teken, dat het voor hem te heet is. De warme baden worden nu by de meeste Ziekten aangeprezen. MarkardGa naar voetnoot(*) heeft van eene groote menigte warme baden nooit verzwakking gezien; in tegendeel zyn veelen daardoor versterkt. In het Hospitaal te Weenen, heb ik, onder mynen waardiger Leeraar, p. frank, niet zelden, met groot voordeel, de warme baden, in zogenoemde Rot- en Zenuwkoortzen, zien aanwenden. De Zieken bevonden zig daarop veel vrolyker, en verlangden, met groote begeerte, weder naar dezelve. Ook verzekert brandisGa naar voetnoot(†), dat, wanneer by Zieken, aan Zinkingkoortzen laboreerende, de versterkende en exciteerende geneeswyze, in haaren geheelen omvang, zonder nut, was gebruikt, hy dezelve door warme baden heeft genezen. Voornaamelyk worden de warme baden aangeweezen, wanneer de zwakte in de oppervlakte des ligchaams heerscht; want dewyl het bad daarop het sterkste werkt, zo moet hetzelve hier door het best versterkt worden. Om dezelfde reden komt het ook te pas, wanneer een Typhus met pyn in de leden, of in het lyf, vergezeld gaat. Daarentegen wordt het bad nadeelig bevonden, wanneer de Zieke sterk daarop zweet, omdat hy door deeze ontlasting meer verzwakt wordt, dan hem het bad heeft kunnen versterken. Uit alle deeze daadzaaken kan men met recht besluiten, dat de warme baden de levens-functien versterken, en dat dienvolgens de koude baden dezelve verzwakken. Dit schynt hippocrates reeds geweten te hebben, doordien hy zegtGa naar voetnoot(‡): ‘dat het koude bad convulsie, regt-styvigheid (tetanus), enz. veroorzaakt; dat het schadelyk voor de Zenuwen, Herzenen en Ruggenmerg, daarentegen warmte voordeelig is.’ |
|