| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Bedenkingen over de belooningen der deugd en de straffen der ondeugd in dit tegenwoordige leeven.
(Naar het Engelsch.)
Die afkeerig van harte is, zal van zyne wegen verzadigd worden; maar een goed man van zichzelven.
sàlomo.
Een aantal Zedeschryvers hebben, zints lange, als een grondregel te nedergesteld, dat de Deugd haare eigene Belooning met zich brengt, en de Ondeugd haare eigene Straffe. Deeze grondregel werd met groote greetigheid aangenomen door de zodanigen, die in 't begrip stonden, dat Hoop of Vrees, uit den Godsdienst ontleend, niet zo geschikt waren om invloed op het Menschdom te hebben, als die verwagtingen, welke van eenen tydlyken aart zyn; en die, zonder de eerste te versmaaden, zich verbeeldden, dat zy door de laatste konden versterkt en bevestigd worden.
Maar de ondervinding leeraarde een ander slag van Zedeschryvers, deezen Grondregel als valsch aan te merken, en dus ongeschikt om aangedrongen te worden: zy hielden het voor schandelyk, deugdzaame daaden en gevoelens aan te pryzen door 't geen het voorkomen van bedrog hadt: want het moest, naar hun zeggen, blykbaar weezen voor elken waarneemer van der menschen bedryven, dat Deugd en Ondeugd zeer zelden beloond of gestraft wierden in dit leeven; dat zy dikwyls bestonden, zonder deeze gevolgen te wege te brengen; dat een Deugdzaam Man zyn geheele leeven
| |
| |
lang met armoede en verdrukking worstelt, terwyl duizenden van Ondeugenden niet weeten wat elende is, en in vol genot van allen tydlyk genoegen hunne dagen slyten.
Dit geschil tusschen twee Partyen, die in gedagten zo wyd uiteen loopen, is, nu en dan, met eenige hef tigheid gevoerd, en de overwinning scheen op de zyde van hem, die in staat was om het grootste getal leevende voorbeelden by te brengen tot staaving van zyn gevoelen; - een bewystrant, die de perken van menschlyke kundigheid zeer naauw doet worden; dewyl dezelve de zodanigen, die 'er zich van bedienen, bepaalt tot den zeer engen kring, welken zy beschryven. Het is omtrent even juist, als of iemand beweerde, dat 'er niets bestaat buiten de ruimte, waar over hy heen ziet. Het oog der ziele zou als dan bevonden worden van zulk eene verschillende sterkte te zyn als dat des lichaams; en de benaaming van kortzigtig of byziende mag men met alle voeglykheid toepassen op de zodanigen, die niets meer van het Menschdom weeten, dan de bepaalde plek gronds, welke zy bewoonen, hun in staat stelt om te verneemen. 'Er is een tyd geweest, waar in de Chineezen geloofden, dat zy het middelpunt des Heelals uitmaakten, en zich hoogst verwonderden te hooren van Weezens, in eenig ander gedeelte des aardbodems, die wandelden en spraken, even als zy deeden.
Het is bykans volstrekt overtollig aan te merken, dat een Christen in geenen deele in dit geschil gemengd is, of de Deugd hier op aarde haare eigene Belooning en de Ondeugd haare eigene Straffe met zich brengt; dewyl hy gelooft, dat de geheele inhoud der Christlyke Leere 'er zich tegen verklaart, en het gezond verstand, onafhanglyk van het Christendom, dit zelfde gevoelen grootendeels toestemt.
Maar by menschen van eenen anderen stempel, die zich gaarne bezig houden met vraagstukken en wonderspreuken van hun eigen brein, en het der moeite waardig oordeelen dit geschil gaande te houden, mag men in aanmerking neemen, dat de Geschilvoerders in dit stuk zeer naby aan eene volkomene vereffening zouden komen, indien zy geene zeer aanmerkelyke omstandigheid hadden overgeslaagen, zonder welke het geheele geschil een woordenstryd wordt, en niets meer.
| |
| |
De omstandigheid, op welke ik oog, is deeze. Wanneer zy beweeren of ontkennen, dat de Deugd haare eigene Belooning en de Ondeugd haare eigene Straffe met zich brengt, hebben zy niet bedagt ons te onderrigten wat zy verstaan door de Belooning der Deugd, of wat zy meenen door de Straffe der Ondeugd. Indien zy dit punt juist bepaald hadden, zou, myns agtens, de hoofdsom hier op zyn nedergekomen, dat, schoon geen algemeene regel kan vastgesteld worden, Deugd, nogthans, zeer dikwyls haare eigene Belooning met zich draagt, en altoos daar toe strekt, en dat Ondeugd zeer dikwyls haare eigene Straffe medebrengt, en altoos den pleeger in gevaar van dezelve te zullen moeten lyden.
Maar, schoon zy niet gekomen zyn om dit voorafgaand punt vast te stellen, waar door zo veel verwarrings zou hebben kunnen vermyd zyn, is het zeer mogelyk uit de voorbeelden, welke zy aanvoeren, ten voordeele hunner onderscheidene begrippen, dat al de Belooning der Deugd, welke zy verwagten dat dezelve zou volgen, in Rykdom bestaat, en dat al de Straffe, die de Boosdoeners te duchten hebben, Armoede is; en, zo lang als dit hun gevoelen blyft, mogen zy het geschil doen voortduuren tot het einde der dagen, zonder immer tot eene overeenkomst te geraaken. Indien Ryk te weezen is Deugdzaam te zyn, en Arm te weezen ten bewyze van Ondeugd strekt, moet de wereld tot twee Klassen gebragt worden, die ik denk, dat men zal toestaan, dat geene evenredigheid tot elkander hebben; naamlyk de bewooners van Paleizen, en die in Hutten zich onthouden. Dit moge, gelyk het waarlyk is, een vry ongerymd voorkomen hebben; maar het is eene ongerymdheid, welke alleen ter verantwoording komt voor de zodanigen, die Voorspoed of Geluk aanmerken als verbonden aan de tegenwoordigheid of het afweezen der Rykdommen.
Dewyl zommigen hebben leeren kennen wat het is Arm te zyn, veronderstelt men het eene gemaklyke zaak te weezen, te weeten wat het is Ryk te zyn; doch ik vertrouw, dat ik een groot aantal der Ryken aan myne zyde zal hebben, wanneer ik beweer, dat 'er weinig leevensstanden zyn, meer door zorgen gekweld, meer door gevaaren omgeeven, dan die van een Ryken, en dat, in stede van de Rykdommen te stellen als de
| |
| |
Belooningen der Deugd, men het als een grondregel, gegrond op de algemeene ondervinding, mag aanneemen, dat het de grootste maate van Deugd vereischt, met veiligheid Ryk te weezen - met veiligheid voor de verzoekingen, welke iemands character en vrede der ziele in gevaar brengen, tot schande en knaaging vervoeren.
Ik geloof dat 'er geen Character meer misnomen wordt dan dat van een Ryk Man. De eenige persoonen, die het door en door kennen en niet benyden, zyn diens Dienstboden; nogthans beschouwen wy deezen als in een staat van slaaverny, en hem als de oppermagtige Beheerscher. Van waar komt het, dat de Menschen, in het algemeen, zo grof mistasten in het Character van een Ryk Man? Het ontstaat daar uit, dat zy zich te vrede houden met het gezigt van het uitwendig vertoon. Het heerlyk huis, de schitterende equipagie, de ruim en lekker voorziene tafel, zyn de eenige kenmerken, waar op zy, in hunne oordeelvelling, afgaan: en waren deeze de eigenlyke kenmerken, zy zouden een regtmaatig oordeel stryken: want deeze dingen zyn, op zichzelve aangemerkt, niet te versmaaden - ik zeg meer: zy brengen veele gemakken en aangenaamheden mede; maar zy maaken geen van de bestanddeelen, (mag ik dit woord bezigen,) uit, welke de ziel van een Ryk Man zamenstellen. Hy moet 'er van ontbloot weezen, eer gy hem kunt kennen, even als een arm, die pyn heeft, om te weeten of dezelve gewond is, en den aart der wonde te kennen.
Het geval, waar in de Arme Man zich bevindt, wordt niet veel beter begreepen. Waarlyk, 'er zyn geene onderwerpen, te welker aanzien onze begrippen verwarder zyn, dan die Armoede of Rykdom betreffen. Bezwaarlyk treft men 'er twee aan, die overeenkomen in de bepaaling dier beide: om dat, wanneer de Menschen hun geluk in den Rykdom stellen, men 'er naauwlyks twee vindt, die weeten aan de begeerte daar toe paalen te stellen.
Men ziet, dat de Armoede een staat is, waar aan veel ontbreekt. Maar enkel iets te ontbreeken, sluit niet in, dat het verkrygen daar van een geluk zou weezen. Buiten de leevensnoodwendigheden, en, om eenen stap verder te gaan, om aan de gesteldheid der wereld, zo als dezelve is, iets toe te geeven, buiten de ver- | |
| |
kwiklykheden des leevens, is het alles opvatting en inbeelding, welke zich onledig houden met voorwerpen, die weinig voldoenings schenken, en waar van het bezit, veeleer dan het gebruik, de heerschende zugt uitmaakt.
Indien wy zeggen, dat de Deugd niet beloond wordt in dit leeven, om dat zy zich niet begiftigd vindt met zodanige zaaken, als wy laatst vermeldden; vormen wy zeker zeer vreemde begrippen van de Belooningen der Deugd. Wy willen veronderstellen, dat, in een geval als dit, de Menschen alleen op het bezit van schatten gesteld waren, uit hoofde der bewustheid, dat hunne Deugd bykomende belooningen verdiende; en dat de zodanigen, die Rykdommen verkreegen hebben door verdrukking en bedrog, niet bedoelden eenig nadeel toe te brengen aan de zodanigen, die zy beroofd en uitgeschud hebben, maar alleen zich voorstelden, belooning te schenken aan die voortreflykheid en waarde, welke zy voelden te bezitten, en die de wereld te traag was om te erkennen. Dit, nogthans, geloof ik, is zeldzaam het geval, wat ook zommigen daaromtrent mogen zeggen. De Man, die duizenden gewonnen heeft, door een gelukkig ryzen der Fondsen, denkt meer aan zyn vooruitzigt dan aan zyne Deugd; en hy, die een leelyk oud vel trouwt, om de schatten, welke zy ten huwelyk brengt, toont meer onbeschaamdheids dan Deugd. De kruipende afhangeling, die een voordeeligen post verkreegen heeft, zal nooit voorgeeven, dat hy minder ondeugden dan anderen hebbe; en hy, die Rykdommen geschraapt heeft, de behoeftigen beroovende, door de streeken van bedrog en opkooping, zal niet pochen, dat hy een Goed Man is, of het moest op de Beurs weezen, en in den kring van lieden van zynen stempel, die schraapzugt onder de Deugden plaatzen, en het Goud als een blinkenden Afgod dienen.
Om, derhalven, de gevoelens overeen te brengen van de zodanigen, die beweeren of ontkennen, dat Deugd en Ondeugd haare eigene Belooningen of Straffen hebben, is het noodig ons naauwkeuriger begrippen te vormen, zo van Belooning als van Straffe. - Aan den eenen kant, kan knaaging des geweetens, veragting der wereld, geduurige te onvredenheid en te leurstelling, jalousy, trots en toorn, geen ontzag, dan 't welk in slaafschheid bestaat, geene liefde of agting, dan
| |
| |
die gebouwd zyn op verwagting, - geene evenredige belooning der Deugd genoemd worden, schoon deeze, in zo ontelbaar veele gevallen, den Rykdom vergezellen. - Aan den anderen kant, kan men het gemis van den overvloed der aardsche wellusten, die de ziel verslaaven, door haar te, onderwerpen aan de grilligheden der Mode, geene Straffe noemen, schoon zulks het geval zy van allen, die zich, by vergelyking gesprooken, in eenen armoedigen staat bevinden; en die, in vrede der ziele, bedaardheid van gesteltenisse, geschiktheid tot opmerking, veiligheid voor nyd, jalousy en naams-onteering, een grooter troost vinden, dan Eerzugt kan opleeveren, dan Rykdom kan aanbrengen.
|
|