eerder een metaalen standbeeld dan een leevend schepsel geleek, zeide hem de Koning, dat, indien hy wenschte petrarcha te spreeken, hy zich haasten moest denzelven te volgen; dewyl hy Napels reeds voor eenigen tyd had verlaten, en zich gereed maakte om weder na Frankryk te keeren. De oude man gaf den Koning tot antwoord, dat hy zulken Man wilde nareizen tot in de afgelegenste deelen van Indië. De Koning, nog meer verwonderd over zyne volharding, onthaalde hem met eere, en voorzag hem van alles wat hy noodig had om met gemak te reizen. De oude man ging na Rome, vernam daar, dat petrarcha die Stad verlaten had, en keerde, met groote droefheid, weder na Pontremoli. Hier, evenwel, hoorende, dat de Dichter te Parma was, ondernam hy eene nieuwe reis; trok over het Apennynsche gebergte, dat nog met sneeuw bedekt lag; kwam eindelyk te Parma, en werd geleid na het huis, waarin petrarcha zyn verblyf had. Het is onmogelyk de verrukking te beschryen van deezen ouden blinden reiziger, toen hy zich in de tegenwoordigheid van eenen zo grooten man bevond. Hy deed zich door zynen Zoon en door eenen zyner Schoolieren, die hem nu verzelde, beurtelings oprichten, om het hoofd te omhelzen, dat zo schoone denkbeelden had gevormd, en duizendmaal de hand te kusschen, die ze geschreven had. De goede oude man bleef drie dagen te Parma, gestadig om petrarcha waarende. Veele menschen kwamen om zyne buitengewoone vereering van den Dichter te aanschouwen. Op zekeren dag, bespeurende, dat hy midden in eenen drom van volk was, zeide hy tot petrarcha: ‘Ik vreeze, dat ik u lastig val; maar ik kan my nimmer verzadigen met u aan te zien; en het is niet meer dan billyk, dat gy my een vermaak gunt, om welks genot ik zo ver gereisd heb.’ Toen de blinde sprak van den Dichter aan te zien, borsten sommigen van het gezelschap uit in een luid
gelach: waarop hy, petrarcha aanspreekende, zeide: ‘Ik laat u zelven oordeelen, of het niet waar is, dat ik, zo blind als ik ben, u beter zie, dan deeze poetzenmaakers met hunne twee oogen?’ - Eene vraag, welke de Spotters volmaaktlyk tot stilzwygen bragt.
Azzo, de Heer van Correggio, vol van verwonderinge over den yver en de hoogachtinge voor zielsgaaven, welken deeze ongemeene oude man aan den dag leide, liet hem eindelyk weder vertrekken, met betaamelyk eerbewys en belooningen.
Dit geval wordt door petrarcha zelven verhaald in eenen zyner brieven; doch zal gewisselyk nieuw zyn voor verre de meesten onzer Leezeren.