De vylen.
Eene Allegorie van mercier.
Te Parys in de drie Hamers woont een voornaam Yzerkooper, die onder anderen allerlei zoort van Vylen verkoopt. Op een zekeren nacht ontwaakte hy door een geweldig krysschend onaangenaam geluid; hy loopt hier op, in zyn nagtgewaad, naar beneden, en vindt, tot zyne verbaazing, dat zyne Vylen met elkander in oorlog waren geraakt, en de eene bezig was de andere op eene onzagte wyze te wryven. De vierkante Vylen waren in gevegt met de halfronde Duitsche; de platte bastaardvylen waren aan den gang met de Zoetvylen, enz. terwyl de kleine kromme rattevylen her- en derwaards liepen, en hunne kleine tandjes waagden tegen een ieder, dien zy ontmoetten.
De verschrikte winkelier stopte zyne ooren, om zich tegen het onaangenaam gekrysch te beveiligen. Voorts riep hy uit: Wat doet gylieden daar, gy die gemaakt zyt om alles te beschaaven, om de klemste onesfenheden te doen verdwynen, en dus de konstigste en kostbaarste werktuigen daar te stellen. Gy kostelyke Vylen, welke de Hemel geschaapen heeft de eene getand, de andere gegroefd, gedeeltelyk ruw en voorts zeer fyn, en dat wel om alles aan uwe wetten te onderwerpen, om alle hinderpaalen te overwinnen, om dus onder anderen alle behoorlyke eigenschappen te geeven aan de sloten en de sleutels, die de bewaardsters zyn der zeldzaamste en kostbaarste schatten: gylieden gaat elkanderen de huid