gedrag der geenen, die denzelven bezochten, beschouwen. Vandaar bespeurde ik, dat men in het verblyf der Hoop door twee poorten ingeleid wierd, waarvan de eene bewaakt wierd door de Reden, en de andere door de Inbeelding. De eerste deed, op een' scherpen toon, veele vraagen, vóór zy den sleutel omdraaide; zy aarselde zelfs langen tyd, en scheen zeer huiverig te zyn, om de geenen in te laten, die zich aan de deur vertoonden; ook joeg zy 'er een groot aantal van daan. Maar de Inbeelding was aartig, gespraakzaam, en de deur geöpend houdende, ontfing zy iedereen' met veel bevalligheid, zodat de doortogt opgepropt was met persoonen, die de ondervraging der Reden schroomden, of door haar den ingang geweigerd waren.
De poort, die door de Reden bewaakt wierd, leidde naar den troon der Hoop, langs een' glibberigen, engen, bogtigen, ongelyken weg, dien men het Moeilyk Pad noemde, hetwelk alle de geenen trachtten te bewandelen, die met verlof van de bewaakster binnengekomen waren. Doch nadat zy dezen weg luchtig overgezien hadden, en het hen gelukt was eenige schreden te doen, ontmoetten zy éénsklaps verscheiden onverwachte hinderpaalen, en dikwyls waren zy genoodzaakt te blyven staan op het oogenblik dat zy zich verbeeldden dat de weg gelyk en recht was. Duizend omwegen bragten hen in nieuwe verlegenheid; zy wankelden, struikelden, en bevonden dat zy achteruit gegaan waren. De gevaaren waren zo groot, zo onvermydelyk, de tegenspoeden zo menigvuldig, dat veelen van de onderneming afzagen; anderen bezweken op het midden van den weg, en een zeer klein getal bereikte het einde, geleid aan de hand der Fortuin; maar onder deze laatsten beklaagden de meesten, na de geschenken, door de Hoop beloofd, verkregen te hebben, de moeite, die zy gedaan hadden, en ondervonden in den uitslag het verdriet, dat die geenen. gevoelen, die zich in het voorwerp hunner verlangens bedrogen hebben; anderen gingen heen met hunne winst, en de Wysheid geleidde hen onder het priëel der Tevredenheid.
Vervolgens myne oogen wendende naar de poort door de Inbeelding bewaakt, bespeurde ik geen weg, die naar den troon der Hoop leidde, hoewel men altoos deze Godin zag, ieder door tekenen nodigende om haare vruchten te plukken. De berg was van dezen kant ongenaakbaar, maar zo anig beschaduwd, dat, niemant de onmogelykheid ziende om den troon te genaken, ieder zich inbeeldde een spoor daartoe gevonden te hebben, dat de anderen nog niet bemerkt hadden. Alle hunne pogingen waren vergeefsch, hunne listen vruchteloos: zy naderden nooit tot den troon, en beschouwende van verre de geenen die langs het Moeilyk Pad kropen, lagchten zy om hunne gevaarlyke pogingen.