Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 304]
| |
Uittrekzel eener reize rondsom de wereld, in de jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIII, door J.F.G. de la Pêrouse. Uitgegeeven volgens besluit der nationaale vergadering van den 22 van grasmaand 1791, door M.L.A. Millet-Mureau.(Vervolg van bl. 251.)
In Port de Français zyn de Honden de éénige Dieren, met welke de Inwoonders eenige gemeenschap ter zamenleevinge onderhouden. Drie of vier treft men 'er doorgaans in elke hut aan. Deeze Honden zyn klein, en gelyken meest op den Schaapherders - Hond by buffon. Zeldzaam blaffen deeze Honden, maar slaan een geluid als dat van den Bengaalschen JakhalsGa naar voetnoot(*). Zy zyn zo wild en woest, dat zy tot andere Honden, ten deezen opzigte, in dezelfde evenredigheid staan als hunne Meesters tot beschaafde Volken. De Mannen doorbooren het kraakbeenagtig gedeelte van ooren en neus, en hangen daar in veelerhande kleine cieraaden: zy maaken schrappen op hunne armen en borst met een zeer scherpsnydend werktuig, 't geen zy aanzetten met het op hunne tanden als op een steen te slypen: deeze tanden zyn tot het tandvleesch toe afgevyld; ten dien einde bedienen zy zich van een zandsteen, gerond in de gedaante van een tong. Zy gebruiken oker, roet, en loodstoffe, gemengd met traan, om hun gelaat, en het overige des lyfs, op eene schrikbaarende wyze te beschilderen. Wanneer zy geheel gekleed zyn, hangt het hair in volle lengte, als bepoederd en bestooken met het dons van zeevogelen; dit is hunne grootste weelde, en misschien alleen bewaard | |
[pagina 305]
| |
voor de hoofden der Familien. De schouders zyn enkel bedekt met een beestenhuid; het overige des lyfs is volstrekt naakt, uitgenomen het hoofd, doorgaans bedekt met een kleinen hoed, niet onaartig van stroo gevlogten; doch zomtyds zetten zy op het hoofd tweehoornige bonetten van arendsvederen, en zelfs geheele beerenkoppen, binnen welke een houten hoofddekzel zit. 'Er is eene groote verscheidenheid in deeze hoofdcieraaden; dan hun voornaame doel in alle dezelve schynt te weezen om zich verschriklyk te maaken, misschien om hunnen vyanden ontzag in te boezemen. Eenige Indiaanen hadden geheele voorschooten van Ottervellen, en de doorgaande kleeding van een groot Opperhoofd was een schort van een getaande Elandshuid, geboord met een franje, zamengesteld uit beestenhoeven en vogelbekken, welke, wanneer zy dansen, het geluid van eene soort van bellen nabootst. Die zelfde soort van kleeding is zeer wel bekend onder de Wilden van Canada en de andere Volken, die de Oostlykste deelen van America bewoonen. Nimmer zag ik eenig tatooneerzel dan op de armen van eenige weinige Vrouwen, die eene gewoonte hebben aangenomen, welke haar allerafzigtigst maakt, en die ik naauwlyks zou hebben kunnen gelooven dat bestondt, was ik 'er geen ooggetuige van geweest. Alle Vrouwen, zonder uitzondering, hebben de onderlip tot den wortel van het tandvleesch, ter geheele wydte van den mond, opgesneeden: zy draagen eene soort van houten bal, die tegen het tandvleesch aan rust, welke aan deeze gespleeten onderlip ten steunzel dient, derwyze dat het benedengedeelte van den mond tusschen de twee of drie duimen uitsteekt. Dit is een der wanschiklykste modes, welke de wereld ergens oplevert. De Jonge-dogters hebben alleen een naalde door de benedenlip steeken; het draagen van het bovengemelde andere mondcieraad, zo als het hier beschouwd wordt, is alleen het voorregt van getrouwde Vrouwen. Wy haalden deeze, eene enkele keer, over, om dit cieraad af te leggen, waar toe zy noode bewilligden; zy betoonden zich hier over zo verlegen, en maakten dezelfde gebaaren, als eene Europische Vrouw, wanneer men de borst ontbloot. De onderlip viel by dit wegneemen op de kin neder, en die vertooning was niet bevalliger dan de voorgaande. | |
[pagina 306]
| |
Deeze Vrouwen, in de daad de afzigtigste en walchlykste op den geheelen aardbodem, bedekt met stinkende beestenhuiden, dikwyls onbereid om 't lyf geslaagen, konden egter den lust der omhelzinge by zommigen opwekken; daar aan te voldoen, hadt niet weinig moeite in. By den aanvange gaven zy veel tegenzins, en door hunne gesten te kennen, dat zy gevaar van haar leeven liepen; doch, door geschenken overgehaald, hadden zy 'er niet tegen, dat de Zon getuige was van dit hun bedryf, en weigerden volstrekt, zich in eenig houtgewas te gaan verschuilen. - Ik moet hier by aanmerken, dat de Zon ongetwyfeld de Godheid deezes Volks is; veelmaalen storten zy voor dezelve hunne gebeden uit; doch ik bespeurde geen Tempels, geen Priesters, noch eenigen voetstap van gezetten openbaaren Eerdienst. De lyfsgestalte deezer Indiaanen komt de onze zeer naby. Hunne gelaatstrekken zyn zeer onderscheiden, en geeven geen byzonder character te kennen, dan alleen in de uitdrukking hunner oogen, die nimmer een enkelen straal van gevoelige tederheid uitgeeven. De kleur van hun vel is zeer donker, ontstaande uit het geduurig blootgesteld weezen aan de lugt; de Kinderen zyn, by de geboorte, zo blank als de onze. Hun baard is minder zwaar dan die der Europeaanen; dan egter genoegzaam, om allen mogelyken twyfel, dat zy een baard hebben, te verbannen. Het begrip, dat de Americaansche Indiaanen baardloos zouden weezen, is eene al te ligt aan- en overgenomene dwaaling. Ik heb gebooren Indiaanen gezien van Nieuw Engeland, Canada, Acadia en Hudsons-Baay, en onder die verschillende Volken verscheide Mannen met baarden aangetroffen; 't geen my doet denken, dat de baardloozen, die wy ook aantroffen, de gewoonte hadden om den baard met wortel en al uit te trekken. - Hun lichaamsgestel is zwak; ik geloof, dat de minst sterke onder onze Matroozen, in het worstelen, den sterksten Indiaan zou hebben kunnen meester worden. Eenigen zag ik 'er, wier gezwollen dyen tekens opleverden, als of zy aan de Scorbut onderheevig waren; doch hun tandvleesch was in zeer goeden staat. Ik twyfel egter zeer, of zy wel tot eenen hoogen ouderdom opklimmen. Ik zag maar ééne enkele Vrouw, die zestig jaaren scheen bereikt te hebben. Zy genoot geen voorregt | |
[pagina 307]
| |
hoegenaamd, en moest met andere van haare Sexe arbeiden. Myne Reistochten hebben my in staat gesteld om vergelykingen te maaken tusschen onderscheidene Volken; en ik durf zeggen, dat de Indiaanen van Port de Français geen Exquimaux zyn. Zy hebben blykbaar een gemeene afkomst met alle de bewoonders van het binnenste van Canada en de Noordlykste deelen van America. De Exquimaux zyn van de andere Indiaanen onderscheiden door een zeer byzonder voorkomen en volstrekt verschillende gewoonten. Het voorkomen scheen my toe eene groote gelykheid te hebben op de Groenlanders. Zy bewoonen de kust van Labrador, Hudsons-Straat, en een landhoek, zich in America uitstrekkende tot het Schiereiland Alashka. 'Er valt veel twysels, of dit Volk oorspronglyk uit Groenland of Asia komt; het is zeker vrugtloos, hier over in geschil te treeden, naardemaal het stuk nimmer tot voldoening zal kunnen worden opgelost. Genoeg is het te zeggen, dat de Exquimaux een Volk uitmaaken, meer op visschen, dan op jaagen, gesteld; dat zy aan traan de voorkeuze boven bloed geeven, en misschien boven alles; rauwe visch te eeten, is by hun zeer gemeen; hunne Canoes zyn altoos overtrokken met Zee-honden huiden. Zy zyn zo zeer afgerigt op de zwemkonst, dat zy den Zeehonden, in dit stuk, maar weinig hebben toe te geeven; zy keeren zich in het water om, met dezelfde gemaklykheid als op Land en Zee leevende Dieren: zy hebben een aangezigt, 't welk na het vierkante helt, kleine oogen en kleine voeten, een breede borst, en zyn klein van gestalte. Geen deezer characters schynen overeen te komen met die der Inboorelingen van Port de Français; zy zyn veel grooter, maager en niet sterk, en onkundig in het zamenstellen van hunne Canoes, die gevormd zyn uit een uitgeholden boom, met planken aan de zyden. Gelyk wy, visschen zy door de rivieren met netten af te zetten, of met de lyn. Op dit laatste zyn zy zeer afgerigt. Zy maaken aan elke lyn een vischblaas vast, en werpen die in 't water; van elke Canoe werpen zy dus twaalf tot vyftien lynen uit: wanneer de visch aan den hoek byt, geraakt de blaas in beweeging, en de Canoe vaart 'er heen: twee man | |
[pagina 308]
| |
kunnen, in deezer voege, twaalf of vyftien lynen oppassen, zonder de moeite van dezelve in handen te houdenGa naar voetnoot(*). Deeze Indiaanen hebben grooter vordering gemaakt in de Kunsten dan in de Zeden; zy zyn verder in vlytbetoon, dan de Inwoonders van de Zuid-zee Eilanden. Ik zonder hier egter den Landbouw uit, die, door den mensch tot t'huisblyven te verpligten tot verzekering van zyn bestaan, en hem te vervullen met eene vrees van het land, door hem bearbeid, verwoest te zien, misschien het beste middel is om zyne zeden te verzagten, en hem geschikt voor de gezellige zamenwooning te maaken. De Americaanen van Port de Français weeten yzer te smelten, koper te smeeden, het hair van verscheidenerlei dieren te spinnen, en, door behulp van de naald, met dit gaaren een weefzel te maaken, gelyk aan onze tapyten: zy mengen in dit weefzel smalle streepen van Otterhuiden, 't welk aan hunne mantels het voorkomen geeft van de fynste zyden gewerkte stoffe. In geen oord der wereld kunnen hoeden en mandjes van riet met meer kunsts gevlogten worden; zy maaken 'er aartige tekeningen op; ook weeten zy draaglyk goede afbeeldzels van menschen en dieren uit hout en steen te maaken. Zy leggen doozen met parlemoer in, en geeven 'er eene bevallige gedaante aan; zy vervaardigen ook cieraaden van serpentensteen, waar aan zy de gladheid van marmer weeten te geeven. De aanvallende en verdeedigende Wapens der Bewooneren van Port de Français zyn de Dolk, reeds beschreeven, een werpspiets van hout, aan 't einde gehard in het vuur, of met een yzeren punt, naar den minderen of meerderen rykdom des eigenaars; en, eindelyk, | |
[pagina 309]
| |
boog en pylen, welke punten van koper hebben: niets byzonder merkwaardigs hebben deeze boogen, en zyn dezelve op verre na zo sterk niet als die van veele andere Volken. Ik vond onder de snuisteryen deezes Volks stukjes geel Amber; doch ik weet niet te zeggen of dit een voortbrengzel huns lands is, dan of zy het, even als het yzer, van het oude Vasteland ontvangen hebben, door hunne zydelingsche gemeenschap met de Russen. Reeds heb ik vermeld, dat 'er zeven groote Canoes aan den ingang van de haven op strand lagen: deeze Canoes waren vier-en-dertig voeten lang, vier voeten breed en zes voeten diep. Deeze afmeetingen maakten dezelve zeer geschikt om lange tochten te doen. Dezelve waren met Zee-honden huiden overtrokken, naar de wyze der Exquimaux; 't welk ons deedt denken, dat Port de Français als een Stapelplaats was aan te merken, alleen bewoond geduurende den vischtyd. Het dagt ons mogelyk, dat de Exquimaux uit de nabuurschap van de Shumagin-Eilanden, en van het Schiereiland door Capitein cook ontdekt, hunnen handel zo verre als dit gedeelte van America uitbreidden; dat zy hier yzer en andere goederen bragten, en teffens, met voordeel voor zichzelven, Ottervellen medenamen, welke zy met allen vlyt overal opspeuren. Het maakzel en de gedaante van de daar schipbreuk geleden hebbende Canoes, en de groote menigte van Huiden, welke wy inhandelden, en die hier zou kunnen worden opgedaan, om ze aan vreemdelingen te verkoopen, schynen deeze gissing te ondersteunen, welke ik egter niet zou waagen, ware het niet, dat dezelve strekte, om, beter dan eenige andere, den oorsprong te ontvouwen, hoe het bykome, dat zy hier in 't bezit waren van yzer en andere Europische koopwaaren. In 't voorbygaan heb ik iets gezegd van deezer Indiaanen gezetheid op het speelen; het Spel, waar aan zy zich met de grootste greetigheid overgeeven, is een volstrekt Dobbelspel. Zy hebben dertig houten stukjes, elk onderscheiden gemerkt, gelyk onze dobbelsteenen; van deeze verbergen zy 'er zeven. Elk speelt op zyne beurt; en hy, wiens worp het naast komt aan het getal op de zeven verborgen stukjes gemerkt, is de winner van den prys, om welken men dobbelt; deeze bestaat doorgaans in een stuk Yzers of een Byl. On- | |
[pagina 310]
| |
der dit speelen zyn zy ernstig, tot het droefgeestige toe. Nogthans heb ik hun by andere gelegenheden hooren zingen. Wanneer het Opperhoofd by my aan boord kwam om een bezoek af te leggen, roeide hy doorgaans zingende rondsom het schip; de armen, ten teken van Vriendschap, kruislings houdende. Aan boord komende, speelde hy eene Pantomime, die uitkwam op het vertoonen van een stryd, op eene verrassing, of den dood. - Het Gezang, 't welk die Pantomime voorging, was aangenaam en redelyk in den toon.
(Het Vervolg ter eerstkomende gelegenheid.) |
|