| |
| |
| |
Vervolg van aanmerkingen over eenige nieuw ingevoerde wyzen van spreken en schryven.
(Zie bladz. 31.)
De tegenwoordige Spraak - neologie stelt zich ten regel, om de woorden in 't schryven zooveel mogelyk tot hunnen oorsprong te rug te brengen. En zie daar eene ryke bron van nieuwerwetsche Taalkunde, waar van onze vroeger Schryvers of niets geweten hebben, of welke door een vorig langdurig gebruik wordt tegengesproken, en somtyds vreemd klinkt. Hiertoe breng ik, in de eerste plaats,
| |
6. Eensgelyk, voor insgelyk.
Alles wat hiervoor te zeggen is, zal hierop nederkomen. Insgelyks, dus lang gebruikt, is verbasterd; 't is afkomstig van een en gelyk. Nu vordert de taalnetheid, dat men de woorden zoona mogelyk aan hunne oorspronklykheid te rug brenge. En, gelyk men goed zegt, eensdeels, eensweegs, eensgezind, eensgezindheid, die by 't gebruik erkend worden, zoo behoorde men ook te zeggen: eensgelyk. Dit laat zich hooren. En was het standvastig gebruik niet insgelyk, zoo eischte dit de regelmaat. Maar dit is zoo niet, en 't is dus eene nieuwigheid, die denklyk nooit algemeen in spreken en schryven zal doorgaan. Maar ook heb ik myne bedenking tegen de algemeenheid van den bovengemelden regel. Indien dezelve doorgaat, en in zyne uitgestrektheid gelden moet: zal men niet alleen het Gebruik, 't welk reeds horatius in zynen tyd als den taalkeurmeester, regel, ja dwingeland der taal erkende, geheel ter zyde moeten zetten, maar men zal rare spraken, geheel nieuwe talen, krygen. Men weet, hoe de Fransche Taal haren oorsprong meest uit het Latyn en 't oud Frank-Duitsch gekregen heeft: indien men nu by haar dien Regel invoerde: wat vreemder verschynsel! Men denke om autre voor aultre, Lat. alter; nôtre voor nostre, Lat. nostra; plus outre voor oultre, Lat. ultra. Zoovele woorden, die S wegwerpen, en wel S als een wortelletter, zoo uit het oud-Duitsch als Latyn, en die daarvoor de e plaatzen, gelyk school, eschole, nu école; schors, escorce, écorce; schuim, escume,
écume; schot, éscot, écot; sluis, escluse, écluse; schoren, escores, écores; schriftuur, escriture, écriture; schuren, escurer, écurer; scutum, escut, escu, écu, en honderd diergelyken. Zal men dit te rug brengen, omdat men van schermen nog in 't Fransch de S behoudt by (escarm in)
| |
| |
escarmouches, of van dat zelfde schermen nog gebruikt eScrimer en escrimeur? Maar blyven we by onze Taal. Het oude ie, voor 't Lat. aliquis, of unquam, by kiliaan bekend, is gebruiklyk in de woorden iet, ieder, ieder-een, iegelyk, iemand, zoo als oo niet en niemand; maar de d by iemanD is overtollig. Kiliaan zegt te recht, dat dit is voor ieman, (een iegelyk man;) maar ook kent hy ie-meer, ie-mer; waar voor thans immer, immermeer; men schryve dan nu ie-man en ie-mer, en vrage zich af of dit niet belachlyk zoude zyn, daar 't gebruik zich op immer en iemand bepaald heeft? Bekend en zeer gebruiklyk zyn by ons de woorden etmaal, etgroen; niemand twyfelt of het zy voor eetmaal, eetgroen, en kiliaan kent nog die spelling; maar hy heeft ook eetzaal, eetwaar Wel nu, men schryve dan ook eetmaal en eetgroen; of omgekeerd etzaal en etwaar. Maar zoude men zelve hierom niet lacchen? Zulk een dwingeland is 't gebruik! Nog een voorbeeld! Hoogtyd, hoogmoed, hoogmoedig, hooghartig, zyn bekend, maar hier tegen zegt men hOOvaardig, hOOvaardy. Evenwel gelyk hoovaardig en hoovaardy, zoo is ook hoogvaardig, hoogvaardy, by
kiliaan bekend. En dit is 't rechte. Het komt van hoog. Men schryve dan ook nu hoogvaardig, en men vrage, of men den blaam van nieuwerwetsch zal kunnen myden? Niets is 'er by ons aan meerder losheid en onzekerheid onderhevig dan in de spelling van er en ar. Het gebruik alleen moet hier ontscheiden. In sommigen heeft het gebruik nog niets bepaald, in anderen wel degelyk. Barmhartig, barmhertig, bermhartig, bermhertig, zyn nog onbepaald. Smerten en smarten zyn onverschillig. Maar zoo is 't niet met herd en hard, (durus) Kiliaan kende in zyn' tyd herd, herden, en byna geen hard, harden. Maar men schryve nu eens herde woorden verherden! Wy gebruiken kermen, ontfermen; Integendeel erbarmen warmen; men spelle nu eens karmen, ontfarmen - erbermen, wermen. 't Bleef niet buiten berisping, dat men in de Psalmberyming van e. voet, Ps. XXXVIII, las: Myn in brand ontstooken dermen doen my kermen niet enkel omdat dermen van menschen-ingewand in beschaafde taal min gebruiklyk zy, maar ook omdat, schoon darm en derm evenzeer by kiliaan bekend zy, men nu in 't beschaafd ebruik altyd volgt darm, gelyk ook darm-net, darm-scheidsel, en niet derm-net. Al vond men dan ook by kiliaan eensgelyk, gelyk men 't vindt, zoo is de vraag eenvoudig, zal men 't gewone insgelyks daarmede
nu verwisselen, aleen om 't oorspronklyke meer naby te blyven? Indien er geene meerder gevallen waren, dat een byna door vast gebruik onkenbaar was geworden, kon dit nog aangaan. Maar zie 'er hier nog meerder. Voor enkel (simplex,) afkomstig van een, is by kiliaan nog in wezen eenkel, en van
| |
| |
daar by hem de spreekwys, den zang eenkelen, eenkeling. Men spelle dan ook eenkel! 't Woord elk is verbasterd uit een-lik; welaan dan nu eenlik, eenlik-ander, voor elk, elkander. Maar nog sterker in de woorden elf, elve, twaalf, twaalve. Ten kate, Spraakk. D. II, bl. 78 en 127, bewyst, dat elf en twaalf afkomstig zyn van een-lif en twee-lif; dat nog het oud-Alam. heeft ein-lif, en 't Moesogotisch twa-lif, twee-lif, zooveel als een en twee boven tien: ja de getalen vyf-tien, zes-tien, zeven-tien, acht-tien, negentien toonen aan, dat der-tien, veer-tien, (zooveel als drie en vier boven tien) verbasterd zyn uit drie-tien, vier-tien. Men schryve dit dan voortaan, in plaatze van dertien, veertien. In de Tientalen heeft men vyftig, zestig, zeventig; de regelmaat en afkomst toonen duidlyk, dat de Uitgang tig, (van een oud woord tigen, tien) achter vyf, zes, zeven geplaatst, ook te huis behoort by twee-tig (20) drie-tig (30) vier-tig (40); men schryve dan tweetig, drietig, viertig, vyftig, enz. en niet meer
twintig, dertig, veertig. Wie nu zal zulken redeneertrant van ongerymdheid vryspreken? Deze regel, alleen op den oorsprong gegrond, is dan geen Regel, wanneer 't Gebruik reeds zyne vastigheid verkregen heeft. Ik kon dit op vele nieuwe thans voorkomende spellingen toepassen, by voorb. onverschelig, verschelen, voor verschilten; bevoorderen voor bevorderen; afkoomst, afkoomstig, voor afkomst. Wat voor dit onverschelig pleit, is my onbekend. Het oorspronklyk woord is schil, verschillig, verschillend, onverschillig. Zegt men: het geschiedt om 't van een ander woord schillen, den bast of schil aftrekken, te onderscheiden: zoo is de willekeurigheid dier reden boven reeds getoond. Onze oude taal kent wel scheele, scheedel, van waar hoofdscheedel, en van hier scheelen, ook in den zin van scheiden. Doch zy kent ook verscheeden, in plaats van verscheiden. Doch verschelen voor verschillen, onverschelig voor onverschillig, kwam my nooit te voren. Het Werkwoord bevoorderen, voor 't meer gebruiklyke bevorderen, heeft meer grond tot voorspraak. Men zegt: het geschiedt om 't zelve te onderscheiden van 't Werkwoord vorderen, (opeischen, ter straf vorderen, rechtsvordering); men zegt: het geschiedt om zyne afkomst van voor, voord, voorder, en van hier voorderen, bevoorderen, (meer voorwaards gaan, behulpzaam zyn) De eerste reden zoude genoegzaam zyn, indien
't gebruik die onderscheiding genoeg gevestigd had, en 'er geen schyn van nieuwerwetschheid onderspeelde. De tweede reden is geen reden, of zy geldt ook by het eerste vorderen, epeischen. Want ook dit komt van voor, voord, voorder. En gaat dit door, dan mag men voortaan wel schryven voorst, voorsten, in plaats van vorst, vorsten,
| |
| |
(princeps) om het te onderscheiden van vorst (bevriezen,) ten ware men ook dit, om zynen oorsprong van vriezen, nu wilde schryven vrost, in 't Hoogduitsch niet onbekend. Van afkoomst hierna.
| |
7. Zoo langer zoo meer, voor hoe langer hoe meer; zoo eer zoo beter, voor hoe eer hoe beter.
Hoe langer hoe meer, hoe eer hoe beter, by kiliaan bekend, zyn van die eigenaardige spreekwyzen, die in 't Lat. met quo en eo worden uitgedrukt: quo quis indoctior, eo impudentior; hoe ongeleerder, hoe onbeschaamder. Elke Taal heeft hare eigenschap. Hier voor, in navolging van 't Latyn, te zetten, HOE ongeleerder, ZOO (of dies te) onbeschaamder, strydt tegen ons Taalgebruik. De Hoogduitscher zegt wie-wie (by ons hoe-hoe) in de spreekwyzen, wie alder wie gecker (hoe ouder hoe gekker;) wie alder wie geitziger (hoe ouder hoe gieriger;) wie alder wie hoffertiger (hoe ouder hoe hoovaardiger,) ('t welk elders, met andere diergelyke voorbeelden, in een oud Handschrift, als Charactertrekken van zekere Natien, gevonden wordt.) De Heer huydecoper, Proeve van Taalk. D. II, bl. 210, keurde het zeggen van vondel af, waar hy schreef, langer ongeruster, voor hoe langer hoe ongeruster. Doch hy wilde wel toegeven, dat men zeide, langs hoe ongeruster, 't welk ik aan zyne plaatze late; maar hy kende, naar 't schynt, ten zynen tyde nog niet het nieuwerwetsche zoo langer zoo meer.
(Het Vervolg hierna.)
|
|