Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 217]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Het niet uitdrukkelyk melden van de Liefde tot het Vaderland, geen gebrek in de zedeleer van Jesus Christus. Door Alb. Conradi, Predikant te Oostwoud.Aan de Uitgeevers van de Vaderlandsche Letteroefeningen.
Medeburgers!
‘Het volgend Stukje is my toegezonden. Schoon het my zeer behaagde, stuurde ik het terug, wyl ik het meende gevolgd te zyn naar een ander opstel over hetzelfde onderwerp, vóór een jaar met genoegen door my in het Mengelwerk van de Vaderlandsche Bibliotheek geleezen. Dan myn Vriend verzekerde my, dat dit geheel eige gedagten waren, en hy noch elders, noch in de Bibliotheek, dit opstel geleezen had. Ik biede het u dan aan als eene vrugt op onzen bodem gewassen. Men kan 'er uit zien, dat wy ook nog denkers hebben; en bovendien staat my voor, dat 'er nog al eenig verschil is in de wyze van uitvoering. Gyl. zult het dan wel eene plaats in uw geagt Maandwerk willen inruimen.’
Onder de edelste deugden, die den redelyken mensch vercieren, bekleedt de Liefde tot het Vaderland voorzeker geene geringe plaats; de Gewyde zo wel als de Ongewyde Geschiedenis plaatst haar in het beminnelykst licht; door haar wierd de fiere Griek in staat gesteld om de grootste Heldendaaden uit te voeren, en over talloze Volken te zegepraalen. Zy wekte | |
[pagina 218]
| |
den onvertzaagden moed van den Romein, die daarom euwen lang het voorwerp van de bewondering en den eerbied der waereld was; zy was het onderscheidend kenmerk van de bewooners van het gezegendst en vrugtbaarst Land onder den Hemel, ik bedoel de nakomelingen van den Godsvriend abraham, en niets was in staat om deeze edele geaartheid uit hunne harten uit te roeijen. Het is vooral de Geschiedenis van dit Volk, die ons deezen pligt, in de voorbeelden van zo veele uitmuntende mannen, in 't schitterendst licht voorstelt. Om uit veele, welke wy in de Heilige Schrift aantreffen, maar een en ander voorbeeld te melden: wy treffen dit aan in den grooten Wetgeever van dit Volk, den edelmoedigen moses. Doordrongen van eene zuivere en werkzaame Liefde tot zyn Volk en Vaderland, was hy het vooral, die alles voor Israël durfde wagen, en liever met of voor hen wilde sterven, dan den ondergang van zyne Natie overleevenGa naar voetnoot(*). Hoe geheel zonder voorbeeld was de Liefde van jesus christus, den Stichter van onzen weldadigen Godsdienst, jegens zyn ondankbaar Vaderland! Immers Hy was het, die eerst zynen landgenooten de gewigtigste waarheden, waarheden die op hun tydelyk en euwig geluk de nauwste betrekking hadden, voordroeg; die hun regtschapen denkbeelden van god, van hunne verpligting jegens Hem en hunnen evenmensch, en van hunne bestemming, inboezemde, en op de verstandigste wyze allengskens van vooroordeelen poogde te zuiveren; die daartoe onvermoeid werkzaam was, zonder evenwel zynen eigen roem, zyn eigen voordeel, maar het algemeen en wezendlyk geluk zyner Natie, zich ten doel te stellen; die het Land zyner Geboorte goeddoende doorging, en overal, waar hy kwam, niettegenstaande hy elende vond, heil en zegen verspreidde; die daarom de verlooren Schaapen van het huis van Israël opzocht, en zyne broederen na den vleesche altyd met raad, met troost, en met hulp bystond. Hoe getrouw was jesus in het uitoefenen van deezen pligt, daar noch het ongeloof van zyne vrienden, noch de tegenstand van zyne vyanden, noch de ondankbaarheid van zyne landgenooten, in staat was om hem van dit verheven doel af te trekken! Hoe treurde | |
[pagina 219]
| |
zyn menschlievend hart, wanneer hy de rampen, die zyn Vaderland, om het verval van den Godsdienst en der zeden, boven het hoofd hingen, indacht; zodat hy het leed, hem door zyne landgenooten zo menigvuldig aangedaan, zodat hy het zwaare lyden, 't welk verder op hem wagtte, geheelenal vergat, en de woede, waarmede hy door hun toedoen naar het kruis gesleept wierd, uit het oog verloor, en alleen met hun treurig lot tot in het binnenste van zyne ziel bewogen was! Eindelyk, hoe zeer moet de belangloze liefde van onzen gezegenden Verlosser ons tot eerbied en verwondering opwekken, wanneer wy hem in de laatste ogenblikken van zyn kommervol leeven, terwyl het gevoel van de onlydelykste smarten hem byna den mond moest sluiten, evenwel zynen Vader voor zyne ontaarte landgenooten, die toen zyne beulen waren, hooren bidden: ‘Vader, vergeef het hun, want zy weeten niet wat zy doen!’ Hoe standvastig was jesus in zyne Vaderlandsliefde, eene Liefde die boven allen hoon en verachting verheven was, die zegepraalde over smart en schande, en ook daarom den hoogsten trap van volkomenheid bereikt heeft! Niettegenstaande dus het Christendom de noodzaaklykheid van deezen pligt, in het schitterendste voorbeeld van zynen Stichter, ons voor oogen stelt, hebben echter de vyanden van het Christendom het menigwerf als een gebrek in de Zedeleer van het Euangelie beschouwd, dat daarin geen opzettelyk voorschrift omtrent de Liefde tot het Vaderland gevonden wordt. Dan laat ons zien, of men het stilzwygen van jesus, omtrent deeze Deugd, als een gebrek in zyne Zedeleer moet beschouwen, dan of men niet veeleer hierin de wysheid des Stichters van onzen Godsdienst moet bewonderen, daar het voordragen van deezen anderszins zo schoonen pligt, de tydsomstandigheden, waarin jesus leefde, den toestand der eerste Christenen, en den inhoud zyner Zedekunde in aanmerking genomen zynde, onvoorzichtig, onnodig, ja overtollig was; terwyl het stilzwygen van jesus, hieromtrent, veeleer een bewys oplevert van den Godlyken oorsprong van zynen Godsdienst. Laat ons dit een weinig onderscheidener indenken. Ik zeide dan, Vooreerst, dat het voordragen van deezen Pligt, de | |
[pagina 220]
| |
tydsomstandigheden, waarin jesus leefde, in aanmerking genomen zynde, zeer onvoorzichtig ware geweest. - Hoe zeer wierd, ten allen tyde, maar vooral toen jesus leefde, de naam van deeze edele Deugd ontluisterd! Waarin bestond toch de Liefde der Jooden tot hun Volk en Vaderland? Was het wel iets anders dan eene geheel partydige Liefde jegens dat Volk, 't welk van abraham zyne afkomst rekende, en den vaderlyken Godsdienst was toegedaan; terwyl zy een bitteren haat tegen den Samaritaan in het hart koesterden, en met trotsheid en verachting op den Heiden, als ware hy een schepzel van eenen anderen aart, als ware hy een hond, nederzagen? Waarin bestond toch de algemeene verwachting der Jooden, aangaande den Messias, anders, dan dat de Vorst, die onder den naam van messias komen moest, hun van het juk der Romeinen verlossen, en de Beheerscher der waereld worden zoude? Moede van dit juk te dragen, gaven zy eene sterke begeerte te kennen, om zich daar van, al was het ook door oproer en geweld, te ontslaan, en de wetten des Keizers te verbreeken. Hoe onvoorzichtig ware het dan voor jesus geweest, dit Volk, door het prediken van Volk- en Vaderlandsliefde, in deeze haatlyke gezindheid tegen andere Volken te versterken! Wat konde meer, dan zulk een voorschrift, aanleiding gegeeven hebben, om eene Natie, die zo sterk voor haare Burgerlyke Vryheid yverde, in den waan te brengen, dat zy, om dit dierbaar pand te herkrygen, zich met geweld van de overheersching der Romeinen moest verlossen? Wat moest hunnen oproerzugtigen geest meer ontvonken, ja in volle vlam zetten? Wat ware gevaarlyker geweest, dan dat zy door jesus zelf tot het uitoefenen van eenen pligt opzettelyk wierden aangespoord, welks misbruik de bron van hunne algemeene elende was? Dan men zal my mogelyk hier tegenwerpen, ‘dat het misbruik, 't welk men van eene wet kan maaken, derzelver gebruik nimmer wegneemt; dat geen wetgeever ooit van het geeven eener anderszins heilzaame wet kan worden afgeschrikt, omdat zyne landgenooten deeze wet tot hun onheil misbruiken kunnen.’ Doch men merke op, dat dit misbruik niet slegts waarschynlyk, maar volkomen zeker was. De Jooden van dien tyd gaven zelven te veel aanleiding om ons in dit vermoeden te | |
[pagina 221]
| |
bevestigen. Welk eene begeerte leggen zy aan den dag, om jesus, wanneer zy door zyne wonderen verrukt waren, voor hunnen Koning te verklaaren! Hoe zeer was hunne vreugde by de laatste intrede van jesus te Jeruzalem hiervan een zigtbaar bewys! Nu was, na hunne meening, het ogenblik geboren, dat jesus zich aan het hoofd der te Jeruzalem zaamgevloeide Natie stellen, bezit van het zo lang verwagte Koningryk neemen, en eene geheele omkeering van hunne staatsgesteldheid daarstellen zoude. Hoe listig was, by eene andere gelegenheid, hunne vraag tot jesus ingerigt, of men den Keizer ook schatting moest geeven, en dus aan hem gehoorzaamheid verschuldigd was! En hoe zeer worden wy in dit denkbeeld versterkt, wanneer wy de beschuldiging hooren, welke zy ten laste van jesus by den Stadhouder inbragten: ‘wy hebben bevonden dat deeze het volk verkeert, (dat is het volk van de gehoorzaamheid, aan de wettige Overheid verschuldigd, aftrekt,) daar hy verbiedt den Keizer schatting te geeven, zeggende dat hy zelf christus de Koning isGa naar voetnoot(*).’ Waren de denkbeelden omtrent deezen pligt zodanig by de Jooden, niet minder onzuiver in de bron en schadelyk in uitwerkingen was dat geen, 't welk de Romeinen Liefde tot het Vaderland noemden. Immers deezen haateden weder op hunne beurt de Jooden, en zagen met trotsheid en verachting op deeze Natie nederGa naar voetnoot(†). Hoe zeer deeze Vaderlandsliefde by de Romeinen met breede lofspraken was opgecierd, echter bedoelden zy niet anders, dan de macht van hunnen Staat, de grenzen van hun Land, ten koste en tot een onvermydelyk nadeel van andere Volken, uit te breiden, hunne nabuuren uit te putten en door list of geweld onder het juk te brengen, en alzo hunne overwinningen, indien het mogelyk ware, tot aan de einden der aarde uit te strekken. - Hoe wys en voorzichtig gedroeg zich dan jesus, dat hy van deeze Leer zweeg, dat hy herodes en pilatus by hunne waare | |
[pagina 222]
| |
of vermeende regten onaangevogten liet, en zyne Aanhangers geene burgerlyke, maar alleen zedelyke wetten voorschreef! Maar, ten tweeden, zo onvoorzichtig dit geweest ware, even zo onnodig was het ook, den toestand der eerste Christenen in aanmerking genomen zynde, dit gebod in te scherpen. - Al vroeg moesten de eerste Christenen, tot wien toch in de eerste plaats de bevelen van het Christendom waren ingerigt, om de belydenis van het Euangelie hun Vaderland verlaaten, en onder vreemde Volken als ballingen omzwerven; nergens maakten zy een afgezonderd Volk uit, nergens hadden zy byna een vaste woonplaats, en dus ook nergens een Vaderland. Hoe treurig was in dit opzigt hun lot! Overal vreemdelingen, wierden zy, uit hun Vaderland verdreven zynde, slegts in andere Landen toegelaaten: nauwlyks hadden zy zich daar neergezet, of zy moesten in eene gedurige vrees voor nieuwe vervolgingen verkeeren. Hoe onnodig, ja zelfs hoe schadelyk, had zulk een gebod voor hun kunnen worden, daar hunne treurige omstandigheden niet weinig wierden verzwaard, wanneer jesus hun, door zulk een gebod, of aan hunnen geboortegrond, of aan de plaats waar zy zich ophielden, als verbonden had! Hoe ongelukkig waren zy geworden, wanneer zy, hierdoor te nauwer aan hun Vaderland gehegt wordende, blootgesteld wierden, om in de algemeene rampen, welke hetzelve boven het hoofd hingen, te zullen omkomen! Met welk eene bekommering moesten zy worden aangedaan, wanneer zy, in de hitte der vervolgingen, indachten, dat zy, hoewel zy om de beste zaak der waereld leeden, en om den Godsdienst alles wat hun hier op aarde dierbaar was verlieten, evenwel aan dit bevel van jesus ongehoorzaam scheenen! Hoe schielyk kon de gedachte in hunne harten opkomen, dat zy even daarom wel degelyk verpligt waren, om zich tegen elk, die hun uit hun Vaderland, of de plaats waar zy zich bevonden, met geweld wilde verdryven, met alle hunne macht moesten verzetten! Hoe weinig gelegenheid hadden zy dan gehad, om de vyanden van den Godsdienst door hun geduld en onderwerping te beschamen, en de alles overwinnende, ja de Goddelyke kragt van dien Godsdienst, welken zy beleeden, in hun eigen voorbeeld te toonen! In werke nieuwe | |
[pagina 223]
| |
gevaaren moest zulk een bevel hun dompelen, en welke zigtbaare verwarringen wierden hierdoor onder de aanhangers van jesus aangerigt! Daarenboven, hoe zeer streed zulk een bevel met een ander, door jesus zelf gegeeven: ‘die Vader of Moeder, Zoon of Dogter,’ en dus ook de plaats, waaraan hy door deeze tedere banden gehegt is, ‘hef heeft boven my, is myns niet waardigGa naar voetnoot(*)!’ Eindelyk bedenke men het nadeel, 't welk aan de uitbreiding van het Christendom ware toegebragt, indien de Apostelen, en de eerste Belyders van den naam van jesus, zich alleen by hun Vaderland bepaald hadden, en geen Gemeente zich verder dan de plaats, waar zy zich ophield, uitgestrekt had. De toestand der eerste Christenen vorderde dus, dat jesus deezen anderszins zo gewigtigen pligt onaangeroerd liet. Doch, ten derden, was het gebod van Vaderlandsliefde, in de Zedekunde van jesus, waarin Algemeene Liefde de inhoud van alle de Geboden was, geheel overtollig. - Niemand, die het Vaderlandslievend gedrag, in de berigten der Euangelisten ons ter beschouwing voorgesteld, niet met opzet over het hoofd ziet, zal den Leeraar der voortreflykste Zedekunde durven beschuldigen, dat hy daarom geen opzettelyk gewag van deezen pligt maakt, omdat hy denzelven min gewigtig keurde, daar hy zelf het aanbelang van deeze edele deugd door zyn voorbeeld in het heerlykste licht stelde, en derzelver betrachting aan zyne Belyders hierdoor ten sterksten aanprees. Niemand beschuldige ook my, als of ik het voordragen van eenen pligt, die zo veel invloed op het geluk van een Volk heeft, overtollig rekene, daar het alleen myn oogmerk is te toonen, dat de aanpryzing van deezen pligt in de Zedekunde van jesus overtollig is, waarin Liefde, zuivere, belangloze, werkzame en onpartydige Liefde, den inhoud van alle de Geboden uitmaakt. Wie, die de Vaderlandsliefde als eene Deugd beschouwt, zal ontkennen, dat haare pligten even zo in de deugd der Algemeene Liefde zyn vervat, als de vrugt van een boom in deszelfs stam en wortel; zy is dus eene schoone plant, die, zal zy heil- | |
[pagina 224]
| |
zaam zyn, alleen op deezen vrugtbaaren grond moet geteeld en aangekweekt worden, ja die zelfs schadelyk wordt, wanneer zy op eenen anderen grond ten voorschyn komt. Was het dan niet overtollig voor den Stichter van onzen Godsdienst, die ons gebood, onze Liefde tot allen, ja zelfs tot onze vyanden, uit te strekken, de Liefde tot die menschen, die met ons denzelfden grond bewoonen, door een byzonder Gebod aan te pryzen? Waar moet onze Liefde, zo dra wy dezelve uitoefenen, het eerst werken, dan in dat Land, waarin wy geboren en opgevoed zyn? Wie zyn, in de striktste betekenis van het woord, anders onze Naasten, dan onze vrienden en onze landgenooten? Wie hebben het naaste regt op onzen dienst, en aan wien zyn wy de opregtste Liefde verschuldigd, dan aan hun, die met ons het zelfde belang hebben, en met ons in den welstand van dien grond, welke het Vaderland genoemd wordt, deelen? Wat is natuurlyker, dan dat wy het welzyn van hun, aan wien wy door afkomst, voordeel en genoegen verborden zyn, naar ons vermogen bevorderen? doch wat is dit anders dan de door het Christendom voorgeschreeven Liefde des Naasten? Hoe veel zekerder moet deeze wet, waarin de Broederlyke en de Algemeene Liefde zaamverbonden zyn, en elk verpligt is, in de Broederlyke ook de Algemeene Liefde te bewyzen, werken, dan ooit de duidelykste wet van Vaderlandsliefde konde doen! Door deeze wierd de eene mensch van den anderen, het eene Volk van het ander, zo menigmaal verwyderd; terwyl door geene (de Christelyke Liefde namelyk) alle menschen en Volken zaamverbonden worden. - De beschuldiging, tegen de Zedeleer van jesus in dit opzicht ingebragt, zoude nog eenigen schyn hebben, wanneer, door het gebod van Algemeene Liefde, de verbintenis, waardoor wy door de Natuur zelve aan ons Vaderland gehegt zyn, slegts eenigermate verbroken wierd. Dan het tegendeel heeft plaats. Het Christendom verbiedt dan alleen de Vaderlandsliefde, wanneer zy de grenzen van Billykheid en Rechtvaardigheid overschrydt, en in eenen bitteren haat en verachting tegen andere Volken eindigt: dus wanneer zy ophoudt eene Deugd te zyn; wanneer zy derhalven tevens door de Wysbegeerte wordt veroordeeld. Voor 't overige is 't het Christendom, 't welk de Vaderlandsliefde veredelt, de | |
[pagina 225]
| |
banden, door de Natuur gelegd, nog nauwer toehaalt, den haat, den nyd en het eigenbelang uit onze harten verbant, en ons tot de edelste en grootmoedigste daaden opwekt, ja ons beveelt, wanneer de nood het vordert, het leeven voor de Broederen te zetten. Eindelyk, ten vierden, daar jesus zweeg van het geen men Vaderlands- en Volksliefde noemde, daar ontdekt de onbevooroordeelde onderzoeker der waarheid niet alleen geen gebrek in zyne Zedeleer, maar veeleer een zigtbaar bewys van den verhevenen en Godlyken oorsprong van het Christendom. - Het oogmerk der komst van jesus hier op aarde was nimmer zo bepaald, dat het zich tot één Volk uitstrekte; maar veeleer moest hy allerley zoort van Volken, hoe zeer door Geboorte-grond, Regeeringsvorm en Godsdienst onderscheiden, tot de vereering van den eenen en waaren god roepen, tot de betrachting van de zuiverste Deugd verpligten, en door de Waarheid en de Liefde op het nauwste tot één lichaam zaamverbinden. Hoe verheven is het doel van dien Man, die zich voorstelt, om niet slegts het geluk van zyne landgenooten, maar, terwyl hy daartoe niets onbeproefd laat, en hieraan onvermoeid werkzaam is, tevens dat der waereld te bevorderen! De Burgerlyke Wetgeever, die slegts de uitwendige welvaart van zyne landgenooten regelt, mag Staatswetten en Burgerpligten voorschryven; maar de Hemelsche Wetgeever, die het zedelyk geluk zyner aanhangeren moest bevorderen, konde niet anders dan de Wet der Algemeene Liefde voordragen; eene Wet, die het onderscheidend kenmerk droeg, dat zy aan den Vader der menschen, die de Liefde zelve is, haaren oorsprong verschuldigd was; eene Wet, die nooit dubbelzinnig uitgelegd of verkeerd kon worden toegepast; eene Wet, waarby het Vaderland nimmer eenig wezendlyk nadeel leed, maar welker weldadige uitwerkingen zich zo wel tot het land onzer geboorte als tot het gansche menschelyke geslagt moesten uitstrekken; eene Wet, die, wanneer zy de éénige dryfveer van elke Staats-inrichting was, elk burger, onder wat Regeeringsvorm hy leefde, even vry, even zeker, even gehoorzaam aan de wetten, en dus ook even gelukkig maakte. Wy eindigen dit Betoog met de woorden van den voortreflyken jeruzalem: ‘ô Goddelyke Godsdienst, | |
[pagina 226]
| |
die den menschen zulke edele aandoeningen geeft! die hun allen, zonder de orde der waereld te verstooren, als Naasten en Broeders aan elkander verbindt! die de waereld weder in haaren edelsten luister, en de menschelykheid in alle de groote voorregten herstelt, we ken door den nyd en het eigenbelang van de aarde waren verbannenGa naar voetnoot(*)!’ En voegen wy hierby, hoewel met eenige verandering, de woorden van iselin: ‘Welk eene gelukzaligheid moeten zich de Volken niet belooven, indien eens hunne Bestierers deezen Godsdienst tot een grondregel van hun Bestier aannamen, indien eens deeze geheel redelyke Godsdienst in de Kabinetten en in de Raadzaalen zegevierde! Welke heerlyke wetten zouden 'er niet ontstaan, en met welk een yver zouden wy die niet opgevolgd zienGa naar voetnoot(†)!’ |
|