Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over het plagiaat, of letterdievery.Het steelen is, nagenoeg, zo oud als de waereld. Uitsteekende glans en luister lieten nimmer af, de oogen der begeerlykheid en des ryds tot zich te trekken. Nauwelyks verwierf eene Mantschappy zich eenig aanzien of grootheid, of men vond 'er Dieven. Even dit zelfde kan men zeggen van de Letterdievery: deeze staat ook met de waereld in oudheid gelyk. Zo draa beschaafde Maatschappyen begonnen hebben te bestaan; zo draa 'er menschen gevonden wierden, die, door het aankweeken en openleggen van schitterende verstandelyke vermogens, aan anderen den voorrang betwistten, zag men, van dat oogenblik af, Dieven, die zich met de ge- | |
[pagina 119]
| |
leerde voortbrengselen van anderen verrykten; en wel met grooter vryheid en onbeschaamdheid, om dat Diefstalen van dat soort niet door strenge wetten, gelyk het wegrooven van eens anders wettigen eigendom, wierden te keer gegaan. Reeds in den uchtendstond der waereld, onderwond zich prometheus, jupiter in het vormen der menschen na te bootsen; ja, om zyne beelden te meer schoonheids by te zetten en den glans des Opper-menschenvormers te verdonkeren, sloop hy steelsgewyze ten Hemel in, nam van daar het geheiligd vuur, om met hetzelve zyne ruuwe aardklompen te bezielen. Hoe ontzettend ook zyne straffe geweest zy, echter heeft zy weinigen afgeschrikt. Allen denken wel aan den Caucasus. en den lever pikkenden Gier; maar weinigen bezeffen, dat zy ook deeze strenge strafoeffening met het grootste recht verdienen. Immers, nauwelyks vertoont 'er zich, zelfs in onze verlichte dagen, eene schoone helena, of men ziet duizend menelaussen en parissen gereed, om die schoonheid weg te voeren, en ten hunnen gebruike te doen dienen. Afzichtelyke Kraaijen, die de afgevallene of uitgerukte Pauwen-vederen opraapen, en, met dezelve opgesierd, naast de zyde des Pauws durven stappen, heeft men in alle tyden gevonden, en men treft ze nog daaglyks aan, by alle beschaafde Volken. En dit heeft niet alleen plaats by weezens, die, door logheid buiten staat om iets uit te denken, alleen door roemzucht gedrongen worden, met vreemden roof hunne schamelheid te bedekken, maar zelfs by zulken, die het meest op de Letterdievery schelden, aanhoudend op hun scheppend vernuft, op hunne verstandelyke vermogens, snoeven, en met de grootste verzekeringen betuigen, dat de vruchten van hunnen arbeid, welke zy der waereld ter beoordeeling voorleggen, onvervalscht uit hunne eigen harssenen zyn voortgesproten. Ieder versiert zich maar met den voorhanden zynde buitGa naar voetnoot(*). Wel is waar, dat een beleezen beöordeelaar, even gelyk socrates, die den hoogmoed van den Wysgeer anthistenes door de gaten van zynen gescheurden mantel ontdekte, ook in staat is, dezulken, nu en dan hunne verwaande bedriegeryen onder den neus te wryven, en hunnen trots te vernederen; maar hunne halstarrigheid, al worden zy, in stagranti dilicto, betrapt, is even zo min tot bekentenis te dwingen, als die Lacedemonische jongen, die, weetende, dat het steelen, volgens de wetten van lycurgus geöorloofd, dan alleen maar schandelyk was, wanneer men van de daad kon overtuigd worden, zich liever, van een' gestoolen, en onder zynen mantel verborgen Vos, het hart liet afknaagen, dan zich eene bekentenis te laaten ontwringen, welke hem voor altoos met het brandmerk van oneer zou bestempeld heb- | |
[pagina 120]
| |
ben. - Gewoone dieven, door pyn en banden genoodzaakt, belyden ten laatsten hunne wandaaden: een Letterdief bekent nooit, en ontduikt dus meestal die verachting, waarmede hy door het vonnis van alle zelf scheppende Vernuften moest gebrandmerkt worden. Vruchtloos trachtte philolaus den Godlyken plato zelf te overtuigen, dat hy deszelfs werken had geplonderd, om zyne eigene met dien roof te stoffeeren; plato wist allen onderzoek van dien aart behendig te ontwyken. Men verweet aristoteles in het openbaar, dat, zo democritus en andere Wysgeeren opstonden, om hunne eigendommen, waarmede hy zyne Schriften oppronkte, van hem te rug te vorderen, 'er niets dan bloote geraamten zouden overblyven: het ging met hem, als met den Dichter menander, wiens boeken, schoon door cratinus en aristophanes, om Letterdievery, ernstig aangeklaagd, evenwel, om dat het moeielyk valt, in zaaken van dat soort, rechtvaardig te beslissen, de gerechte straf, door allerhande uitvlugten, wisten te ontgaan. Ja, al stonden, b.v., racine, corneille, thomas, voltaire, enz. uit het kille graf op, om veele onzer hedendaagsche Nederlandsche Dichters voor den rechtbank der genie te daagen, als hebbende zy de voornaamste schoonheden, met welke, zo wel hunne Toneelwerken, als andere in groot getal vervaardigde Gedichten praalen, van hunnen akker weggestolen; al riepen zy hen met eenen doodbleeken mond toe, Ego Virgilius feci, tulit alter honorem, altoos toch zouden zy blyven beweeren, dat deeze vruchten, op hunnen eigen grond ingezameld, hen in wettigen eigendom toebehoorden, en zouden de klaagenden met een' schamperen lagch afzetten. - 'Er blyft dus weinig hoop overig, om eene misdaad, van den aanvang der waereld reeds begaan, en tot op onze tyden toe, met zo groote onbeschaamdheid, voortgeplant, immer uit geleerde Maatschappyen te kunnen weeren, en de lelyke Kraaijen te beletten, om, met gestolene vederen omhangen, zich onder den staatigen troep van schoone Pauwen te mengen; evenwel wil ik het waagen, ('er mogt nog iets aan hunne bekeering te doen zyn) om iets ter neder te stellen, waar aan de Letterdievery zich kan spiegelen. ô Gy! die even met de Werken van de geleerdste Schryveren omspringt, als de Dwingeland dionysius met zyne Vrienden, die hy, volgens het zeggen van diogenes, beschouwende als wynzakken, zo lang slechts eenig aanzien voor dezelve behield, als zy eenige lekkere sappen bewaarden, en zyner wellust konden bevonderlyk zyn! Gy, die, als vraatzieke Harpyen, op vreemden roof verhit, alles, wat gy kunt, medevoert, en wat uwe roofzucht niet kan wegsleepen, vergruist en verdelgt! Gy! die, zelf, door logheid en bekrompenheid van verstand, buiten de mooglykheid gesteld, om op eenige eerbelooningen aanspraak te maaken, de Werken van geleerde en vandingryke Vernuften | |
[pagina 121]
| |
eerloos besteelt; hunnen luister door uwe woorden bezwalkt, om uwe gewaande grootheid te meer te doen afsteeken, en, door gehuurde en geroofde schoonheden, het oog der waereld te verblindenGa naar voetnoot(*) - wat toch is uwe bedoeling? Bezeft gy niet, hoe laaghartig uw bestaan zy? hoe verachtelyk dit u maakt in de oogen van Kenners? Weet gy niet, gelyk plutarchus zegt, dat het allereerloost is, uwe grootheid te bouwen op de puinen van hen, die de sterkste hand tot uwe verheffing hebben geleend; dat gy volmaakt gelyk staat met den verachtelyken Kiekendief, welke den Arend verliet, toen hy door vermoeidheid niet meer kon vliegen? Weet gy niet, dat het misdaadiger is, den letterarbeid van afgestorvene verstanden zich toe te eigenen, dan hunne assche en schimmen te ontrusten? Zo uwe voortbrengselen eens die waarde bezaten, dat zy de aandacht van waare Kenners konden trekken; zo gy eens in staat waart, om eigene en onvermengde schoonheden op te disschen, hoe zoudt gy dan te moede zyn, wanneer anderen die voor uwe oogen wegstalen, en uwe paerlen misbruikten, om hunne doffe kroonen op te sieren? Zoudt gy niet van spyt en verontwaardiging in uwe ziel verteeren, en, gelyk isocrates in diergelyk geval, uw leeven in zelfsverveeling rondsleepen? En gy schaamt u niet, anderen dit grievend leed aan te doen, en, wat gy in anderen wraakt, met een onverbleekt gelaat te verrichten? Duizenden van verstorvene Vernuften roepen, als ik zo mag spreeken, klaagende uit het somber graf:
Post aliquot mea regna videns mirabor aristas.
Impius haec tam culta novalia miles habebit?
Barbarus has segetes? - - -
- - - - en queîs consevimus agros!
Insere nunc Meliboeë pyros, pone ordine vitesGa naar voetnoot(†).
Evenwel stopt gy uwe ooren voor die klaagstem, gelyk ulysses dezelve stopte, om niet verlokt te worden door den betoverenden Sireenenzang! Zo verre, zegt plinius, ging weleer de achting en eerbied der oude Schilders voor hunne verstorvene Medekunstenaars, dat zy het voor eene heiligschennis hielden, iets aan hunne nagelaatene Kunststukken te veranderen, al was het zelfs, dat een verhaaste dood hen had belet, de laatste hand aan dezelve te leggen. Volgt deeze loflyke bescheidenheid na, liever dan voor het oog van anderen met geleenden glans te pryken. Heeft de natuur u de noodige krachten geweigerd, om in eenig vak van geleerdheid te schitteren, dan is het veel edelmoediger, zyn onvermogen openlyk te belyden, zyn' schryflust te beteugelen, dan, in trotschen | |
[pagina 122]
| |
waan, de natuur geweld aan te doen, en, terwyl men nauwelyks op de voeten kan staan, met icarus naar de zon te willen opvliegen, op door kunst gemaakte of geroofde vleugelen; of den toon des Nachtegaals te willen nazingen, daar men slechts als een Uil kan krassen. De natuur heeft haare gaaven onderscheiden, en met ongelyke maate, uitgedeeld; al wie derzelver inspraak volgt, is pryzenswaardig. 't Is loflyker met boileau te zeggen, als men geen vonkje dichterlyk vuur in zyn hart voelt glooren: Pour moi Phebus est sourd, et Apollon est mort: dan den Zangberg te ontluisteren, door de schoonheden van oude en laatere Dichters als eigene uit te venten. Welligt verbeeldt gy u, dat gy, schoon met eens anders verdiensten uitgedost, evenwel het oog der menschen zult verblinden, en de waereld van uwen roem zult doen gewaagen - gy bedriegt u grootlyks - gy hygt naar grootheid, en zult niets dan schande en oneer inzamelen. Hoe duur kwam phaëton zyne roekeloosheid en verwaandheid niet te staan, toen hy, slechts met menschelyke krachten bedeeld, het werk van den Onsterfelyken wilde verrichten! Hoe noodlottig was het uiteinde van icarus, toen hy, met verachting van de wyze lessen zyns Vaders, de blaakende zon te digt naderen wilde! Diergelyk lot toeft allen, die buiten hunnen natuurlyken spheer springen en op eens anders roem hunne grootheid poogen op te bouwen. Overal schamper afgewezen, met vernedering en verwytingen overlaaden, voor een voorwerp van spot en algemeene verachting gehouden, durven zy van schaamte nauw de oogen opslaan, even gelyk de Esel by phaedrus, die, door den sterken wind van zyne leeuwenhuid beroofd, door welke hy onder de landlieden schrik en ziddering had verspreid, zynen roekeloozen trots met een dubbeld getal stokslagen moest boeten. - Nauw verschynt 'er een Werk in het licht, van welken aart ook, of men ziet een drom van archimedessen in de weer, om te beproeven, of onder het schitterend goud ook eenige vermenging van geringere metaalen gevonden worde. De cratinussen rusten niet, voor dat zy de versch uitgekomene Werken, als het ware, op de pynbank hebben gebragt, om de Schryvers eene onbewimpelde bekentenis af te perssen. De honderdoogige argussen gluuren aanhoudend in het rond, en gispen, met eene onverbidlyke gestrengheid, de kleenste feilen niet alleen, maar tevens den geringsten Diefstal. Al heeft men dan de behendigheid in het steelen van den befaamden cacus; al is men, gelyk hy, op allerhande listen en bedriegeryen afgericht, vroeg of laat weet de een of andere hercules den roof te ontdekken, en den daader loon naar werken te verschaffen. - Streelt u dan niet met de blyde hoop, verach- | |
[pagina 123]
| |
telyke Letterdieven! dat uwe wandaaden lang in het duister zullen blyven. Ontrukt vry de schoonste plaatsen aan horatius, virgilius, racine, corneille, voltaire, om dezelve in uwe Werken in te lasschen: zwygt vry van hunne verdiensten, om grootsch te gaan op eenen kortstondigen lof, welken het Publiek u, in zyne eerste verbystering, toezwaait - Eenmaal zullen zy tegen u getuigen: eenmaal zal hen recht wedervaaren voor den bescheiden rechtbank der onpartydigheid! En zwygen zy; dan zullen uwe eigene Werken tegen u spreeken, en een billyk vonnis over uwe verdiensten stryken! - Vaart maar voort, zegt martiaal tegen hen, die zich zyne vindingen toeëigenden, om den edelen eernaam van Dichter, by de kiesche Romeinen, ten zynen kosten, te verwerven: uwe Welken zullen u eens vraagen:
Is 't niet eens anders roof, waarmeê g' u hebt verrykt?
Is 't niet eens anders goed, waarmeê gy staatig prykt?
't Is nutloos, u voor 't recht te daagen,
Vermits uw werk u zelf van diefstal overtuigtGa naar voetnoot(*).
't Is edel, (ik beken het) zyne krachtigste poogingen aan te wenden, ter uitbreiding en aankweeking zyner verstandelyke vermogens - 't Is roemryk, door geleerde Schriften, den kring der Weetenschappen uit te breiden, en, langs dien weg, zynen naam aan de laatste nakoomlingschap aan te beveelen - 't Verdient lof, de voetstappen onzer grooter voorgangeren te betreeden, en het spoor, 't welk naar den Tempel der Wysheid leidt, verder te vereffenen - Maar zo hier toe de vereischte krachten ontbreeken, en de natuur ons minder gunstig bedeeld heeft met uitsteekende zielegaaven, is het veel loflyker, zich zelven niet als Schryver aan het Publiek te willen opdringen, dan, met eenen geleenden tooi, deszelfs achting en eerbied af te vergen. - Schriften, al steeken zy in verhevenheid en fraaiheid af by die van Geleerden van den eersten rang, zo zy slechts op het gezond verstand gegrondvest zyn, en met eene eigene, ongekunstelde voordragt pryken, erlangen altoos een heusch onthaal: daar, integendeel, de Letterdrevery, vroeg of laat, die behandeling wedervaart, welke de trotsche waan en hoogmoed verdienen. De uitmuntende Dichter manilius schreef zich altoos deezen stelregel voor: | |
[pagina 124]
| |
'k Wil nimmer iemands werk besteelen.
Ik plant, ik oogst van eigen grond.
De vrucht, die hier te wassen stond,
Zal ik der waereld mededeelenGa naar voetnoot(*).
Deeze bescheidenheid en ingetoogenheid strekken ieder ten voorbeelde; deeze les verdient met guldene letters geschreven te worden voor het oog van elk, die, door schriftelyke of mondelinge voordragt, zynen letterarbeid aan de algemeene beoordeeling aanbiedt. Dan zou gewis die vloed van Boeken, die ons daaglyks overstroomt, minder worden. Geringere verstanden, onbekwaam om de geleerdheid met nieuwe vindingen te verryken, zouden de geleerde voortbrengselen van anderen gebruiken ter leeringe en aankweekinge hunner vermogens, niet om, met dezelve belachlyk opgetooid, voor het oog van het Publiek te pronken; en de waare geleerdheid zou door haaren schoonen glans te helderer schitteren, en met algemeene goedkeuring vereerd en ontfangen worden.
Amsterdam, Jan. 1800. Eds. En. |
|