Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
(1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 105]
| |
Uittrekzel eener reize rondsom de wereld, in de jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIII, door J.F.G. de la Pêrouse. Uitgegeeven volgens besluit der nationaale vergadering van den 22 van Grasmaand 1791, door M.L.A. Millet-Mureau.(Vervolg van bl. 75.)
Van den verregaanden diefagtigen aart der Inwoonderen van Paasch Eiland heb ik, in myn voorgaand Reisverhaal, de doorslaandste staalen opgegeeven. Dit stuk verdient eenige overweeging. Het is zeker, dat dit Volk het zelfde denkbeeld van Diefstal niet heeft, 't welk wy daar van vormen. By hun is 'er misschien geene schande aan gehegt: maar zy wisten zeer wel, dat zy steelende eene onregtvaardigheid pleegden; naardemaal zy onmiddelyk de vlugt koozen, om de straffe te ontgaan, welke zy ongetwyfeld vreesden, en die wy hun zeker zouden hebben aangedaan, in evenredigheid van het misdryf, indien wy ons eenigen langeren tyd op dit Eiland onthouden hadden: want onze verregaande zagtheid zou onaangenaame gevolgen naa zich hebben kunnen sleepen. Niemand, de verhaalen van de laatste Zeereizigeren geleezen hebbende, kan de Indiaanen van de Zuidzee voor Wilden houden, in den volsten zin dier benaaminge. Zy hebben, daarentegen, vry groote vorderingen in Beschaafdheid gemaakt, en ik houd deeze Lieden voor zo bedorven, als de omstandigheden, in welke zy zich geplaatst vinden, toelaaten. - Dit ongunstig denkbeeld, wegens hun, steunt niet op de onderscheidene Diefstallen, welke zy pleegden, maar op de wyze van dezelve uit te voeren. De grootste Schurken in Europa zyn zo geveinsd niet als deeze Eilanders. Alle hunne vriendschapsbetooningen waren geveinsd; hunne weezenstrekken drukten nimmer een gevoelen van waarheid uit; en de man, dien men het meest moest wantrouwen, was de Indiaan, wien men op het oogenblik een geschenk gedaan hadt, | |
[pagina 106]
| |
en die zich het volvaardigst vertoonde om 'er duizend kleine diensten voor te doen. Met geweld bragten zy by ons Meisjes van dertien of veertien jaaren, in de hoope, dat wy iets voor dezelve zouden geeven: de wederzin, welken deeze jonge Dogters betoonden, wees uit, dat, ten deezen aanzien, het Landsgebruik geschonden werd. Geen een Franschman bediende zich van het barbaarsche regt, hem geschonken; en indien zy eenige oogenblikken aan deeze begeerten der natuure voldoening gaven, was het verlangen en de toestemming wederzyds, en de Vrouwen deeden den eersten stap. Ik hervond in dit Land alle de Kunsten der Societeit Eilanden; doch met veel minder middelen om dezelve uit te oefenen, ter oorzaake van gebrek aan de ruwe stoffen daar toe noodig. Hunne Canoes hebben ook dezelfde gedaante; doch ze zyn zamengesteld uit zeer smalle planken, vier of vyf voeten lang; ten meesten kunnen zy vier persoonen voeren. Ik heb 'er slegts drie in dit gedeelte van het Eiland gezien, en het zou my niet verwonderen, indien, wegens mangel aan hout, 'er eerlang geen één gevonden wierd. Dan zy hebben geleerd, zich zonder dezelve te behelpen. Zy zyn in de kunst van zwemmen zo uitgeleerd, dat zy, zelfs als de zee het holst staat, tot op twee mylen afstands van het strand zwemmen, en, na land keerende, dikwyls, uit aartigheid, de plaatzen kiezen, waar de branding der zee met het grootste geweld op den oever breekt. Het kwam my voor, dat de kust niet vischryk is, en ik geloof, dat de Eilanders meest van voorraad uit het groeiend ryk leeven. Hun voedzel bestaat uit Aardappelen, Yams, Bananas, Zuikerriet, en eene kleine vrugt, welke op de rotzen aan den zeekant groeit, gelyk aan die, welke gevonden wordt in den Atlantischen Oceaan, op plaatzen, niet wyd van den Keerkring gelegen. De weinige Vogels, welke wy op het Eiland aantroffen, kunnen niet aangemerkt worden als genoegzaam tot het uitleveren van een aanmerkelyk deel des voedzels. Onze Zeelieden ontmoetten 'er geen een Landvogel, en zelfs de Zeevogels zyn 'er schaars. De velden worden blykbaar met vry veel beleids bearbeid. Zy plukken het gras uit, brengen het in hoopen zamen, verbranden 't zelve, en bemesten den grond met de assche. De Banana-boomen planten zy in eene rechte | |
[pagina 107]
| |
lyn. Zy kweeken ook de Tuin-Nagtschaduwe aan; maar ik weet niet ten welken gebruike. Indien ik wist, dat zy vaten hadden, tegen het vuur bestand, dan zou ik denken, dat zy het aten, even als op Madagascar, of op Isle de France, de Spinagie geëeten wordt; doch zy hebben geen ander middel om hunne spys te kooken, dan op de Societeit Eilanden; 't welk bestaat in een gat te spitten, en hunne Aardappelen en Yams met gloeiend heete steenen, gemengd met aarde, te dekken: zo dat alles, wat zy eeten, als in een oven gebraaden is. De naauwkeurigheid, met welke zy van het Schip de maat namen, wees uit, dat zy geene onoplettende aanschouwers geweest waren van onze kunsten: zy bezagen onze ankertouwen, ankers, kompassen, enz. en keerden den volgenden dag weder met een koorde, om de maat nog eens te neemen; 't welk my deedt denken, dat zy aan land onderling deswegen met elkander gesprooken, en des eenigen twyfel hadden. Ik agt deeze Eilanders te minder, om dat zy my voorkwamen tot nadenken in staat te zyn. Doch eene bedenking zal hun, misschien, ontsnappen; naamlyk, waarom wy geen geweld tegen hun gebruikten, schoon zy wisten dat wy gewapend waren, dewyl hun een snaphaan voor te houden, enkel uit kortswyl, hun deedt wegloopen. Dan wy landden op het Eiland enkel om hun goed te doen: wy gaven hun geschenken; wy liefkoosden de Kinderen; wy zaaiden in hunne velden alle soorten van nuttige Zaaden; wy gaven hun Varkens, Geiten en Schaapen, die waarschynlyk zullen vermenigvuldigen; wy verzogten niets in ruiling: - nogthans wierpen zy ons met steenen, en stalen alles weg, wat onder hun bereik viel. - Het zou misschien onvoorzigtig geweest zyn, in andere omstandigheden, ons met zo veel zagtheids, ten hunnen opzigte, te gedraagen. Dan ik had beslooten 's avonds te vertrekken, en ik vleide my, dat zy, by het aanbreeken van den dag onze Schepen niet langer ziende, ons spoedig vertrek zouden toeschryven aan het rechtmaatig door ons opgevat misnoegen over hun gedrag, en dat die bedenking te hunner beterschappe mogt dienen: schoon dit denkbeeld eenigermaate harssenschimmig zyn moge, is het van geen groot aanbelang voor de Zeevaarenden; naardemaal dit EilandGa naar voetnoot(*) naauwlyks iets tot onderttand uitlee- | |
[pagina 108]
| |
vert voor Schepen, die 'er landen, en daarenboven op geen grooten afstand van de Societeit Eilanden ligt. Ik heb gesprooken van een tocht landwaards in, ondernomen door den Heer de langle met zyn gemeld reisgezelschap. Deeze Heer deedt het volgend verslag van zyne bevinding en wedervaaren: ‘Wy richtten onze koers van het strand oostwaards, twee mylen ver na het binnenste van het Eiland. De wandeling viel vry moeilyk over heuvelen, bedekt met Volcanische steenen; dan ik ontdekte wel spoedig, dat 'er voetpaden waren, langs welke wy gemaklyk van huis tot huis konden komen. Wy bedienden 'er ons van, en bezogten verscheide gronden, met Yams en Aardappelen bezet. De grond deezer beplantingen was eene zeer vrugtbaare tuinaarde, die onze medegenomene Tuinman geschikt oordeelde om 'er onze Zaaden in te doen groeijen. Hy zaaide 'er kool, wortelen, maiz, enz. Wy deeden ons best, om de Eilanders te doen begrypen, dat deeze zaaden wortelen en vrugten, geschikt om te eeten, zouden voortbrengen. Zy begreepen ons volkomen, en weezen ons terstond de beste gronden aan; de plaatzen aanduidende, waar zy liefst deeze nieuwe voortbrengzels wilden gezaaid hebben. Wy voegden by de gemelde moeskruiden de zaaden van Oranje-, Lamoen- en Katoen-boomen, en deeden hun begrypen, dat dit Boomen, en de andere zaaden Planten, waren. Wy ontmoetten geene andere Plantgewassen dan de Papier-MoerbezieboomGa naar voetnoot(*) en de Mimosa. 'Er waren ook vry uitgestrekte velden, bezet met de Tuin-Nagtschaduwe, welke het my toescheen dat hier geteeld werd op landen, reeds uitgeput door de teelt van Aardappelen en Yams. | |
[pagina 109]
| |
Wy zetten onzen weg voort na het Gebergte, dat, schoon van eene aanmerkelyke hoogte, gemaklyk te beklimmen viel. 't Zelve is met gras begroeid. Wy bespeurden geene tekens van eenigen waterstroom. Naa omtrent twee mylen oostwaards gegaan te hebben, keerden wy zuidwaards na den oever, waar wy den voorgaanden avond geland waren, en op welken wy door onze Verrekykers eene groote menigte Gedenktekens gezien hadden. Veele lagen omverre geworpen, en het bleek, dat de Inwoonders geen werk altoos maakten om ze te herstellen; andere stonden nog overeinde, met half verwoeste voetstukken. Het grootste, door my gemeeten, was zestien voeten en tien duimen hoog, het bovenstuk mede gemeeten, op zichzelve drie voeten en één duim haalende; dit is van zeer poreuse Lava en gansch ligt: de breedte, over de schouders gemeeten, haalde zes voeten en zeven duimen; de dikte aan het grondstuk was twee voeten en zeven duimen. Een klein Dorp ontdekt hebbende, vervoegde ik my derwaards. Een der huizen was drie honderd voeten lang, en hadt de gedaante van een omgekeerde Canoe. Zeer digt by deeze plaats zagen wy de grondslagen van verscheide andere huizen, welke niet meer bestonden. Zy bestaan uit steenen van gekloofde Lava, waar in holen zyn, twee duimen over 't kruis wyd. - Dit gedeelte van het Eiland kwam ons voor, in een beter staat van bebouwing, en volkryker te weezen, dan de gedeelten aan Cooks Baay gelegen. De Gedenktekens en Terrassen waren 'er ook veelvuldiger. - Wy ontdekten op eenige van deeze Steenen, uit welke deeze Terrassen zyn zamengesteld, eenige ruwe uithakkingen van Geraamten. Wy zagen daar ook drie holen, met steenen gevuld; waar uit wy opmaakten, dat zy gemeenschap hadden met graven, waar in de dooden lagen. Een Indiaan gaf ons, door zeer uitdruklyke tekenen, te verstaan, dat zy de Lyken daar ter aarde bestelden, en dat deeze vervolgens ten Hemel gingen. Op het Zeestrand vonden wy Pyramiden van steenen, zeer net geschikt, bykans in dezelfde gedaante als de stapels kanonkogels in een Artillery-park. Wy zagen eenige menschen - beenderen in de nabyheid deezer Pyramiden en van die Standbeelden, die allen den rug na de zee gekeerd hadden. In den morgen hadden wy zeven onderscheidene Terrassen bezogt, op welke Beelden ston- | |
[pagina 110]
| |
den, eenige nog overeinde, andere nedergeworpen, van elkander alleen in grootte verschillende. De beschadigingen des tyds waren 'er meer of min aan te zien, naar derzelver oudheid. Wy vonden naast het verst afgelegene een pop van riet, verbeeldende eene menschlyke gedaante, tien voeten hoog. Dezelve was gekleed in een witte stoffe, daar te lande gemaakt; het hoofd was van eene natuurlyke grootte, maar het lyf dun; de leden voorts in eene vry goede evenredigheid; van den hals hing een net, in de gedaante van een mandje, overdekt met een witte stoffe; het bleek met gras opgevuld te weezen. Aan de zyde van deezen pop was het beeld van een Kind, twee voeten lang; de armen lagen kruislings, de beenen hingen nederwaards. Deeze pop kon niet veele jaaren bestaan hebben; misschien was dezelve een model van standbeelden, die opgericht zouden geworden zyn, ter eere van de Hoofden des Lands. - Naby dit zelfde Terras waren twee Parapers, die eene ruimte besloegen van drie - honderd en vier - en - tachtig voeten in de lengte, en vier - en - twintig in de breedte. Wy waren niet in staat om te bepaalen, of dit een vergaderbak was voor water, of het beginzel van den aanleg eener sterkte; doch het kwam ons voor, dat dit een onvoltooid werk was. Onzen weg westwaards aan voortzettende, kwamen ons omtrent twintig Kinderen tegen, die onder het opzigt eeniger Vrouwen gingen, en den weg scheenen te neemen na de huizen, van welke ik hier boven gesprooken heb. Aan het Zuidd - einde van het Eiland ontdekten wy den Crater of mond van een oude Volcano; de grootte, diepte en de geregelde gedaante verwekten onze verwondering. Dezelve heeft de gedaante van een geknotten Kegel. De bovenste zyde, welke de grootste is, bleek meer dan twee derden van eene myl in omtrek te hebben; de benedenzyde mogen wy berekenen, door te veronderstellen, dat de zyde van den Kegel met den spil een hoek van omtrent dertig Graaden maakt. Deeze laagste grondvlakte levert een volkomen cirkel op; de bodem is moerassig; 'er zyn groote poelen van versch water, welks oppervlakte bleek boven het waterpas der zee te zyn; de diepte van deezen Crater is ten minsten acht honderd voeten. Vader receveur, die in den Crater nederdaalde, verhaalde ons, dat dit moeras omringd was met eenige | |
[pagina 111]
| |
schoone beplantingen van Banana- en Moerbezie - boomen. Het blykt uit onze waarneemingen in het langs zeilen van de kust, dat een groot gedeelte daar van na den zeekant ingestort was, en dus een aanmerkelyke breuk in den Crater maakte; de hoogte van deeze breuk is een derde van den geheelen Kegel, en de breedte een tiende van den opper - omtrek. Het gras, 't welk uitgesprooten is aan de zyden van den Kegel; de moerassen, welke men aan den bodem vindt, en de vrugtbaarheid der omliggende landen, wyzen uit, dat de onderaardsche vuuren aldaar, zints langen tyd, uitgebluscht zynGa naar voetnoot(*). De eenige Vogels, welke wy op het Eiland zagen, ontmoetten wy in 't diepst van den Crater. De avond noodzaakte my om na de Schepen weder te keeren. Wy zagen, digt by een huis, eene groote menigte Kinderen, die, op onze aankomst, wegliepen. Het scheen ons toe, dat dit huis de woonplaats was van alle Kinderen in dat District. 'Er was te weinig verschil in derzelver ouderdom, om alle te behooren tot de twee Vrouwen, die met derzelver oppassing belast scheenen. Digt by dit huis was een holte in de aarde, waar in zy Yams en Aardappelen kookten, op de wyze by de Societeit Eilanderen gebruiklyk. By ons wederkeeren aan de Tent bood ik aan drie Inboorelingen de drie onderscheide soorten van Dieren aan, welke wy voor hun bestemd hadden. Deeze Eilanders zyn gastvry: menigmaal booden zy ons, onder den weg, Aardappelen en Zuikerriet aan; doch zy lieten nooit eene gelegenheid voorby glippen om ons te besteelen, als zy het ongestraft konden doen. Naauwlyks een tiende gedeelte van het Eiland is bebouwd. De landen, welke men ontgonnen heeft, zyn aangelegd in een regelmaatig langwerpig vierkant, en zonder eenige omheining. Het overige des Eilands is, gelyk ook de toppen der bergen, met grof gras bedekt. Het was in het regen - saisoen, wanneer wy ons daar bevonden, en volgens onze waarneeming was de aarde ten minsten één voet diep doorwaterd. Eenige holen op de heuvels bevatten een weinig versch water; doch wy za- | |
[pagina 112]
| |
gen nergens het minste blyk van een waterstroom. Het land scheen van eenen vrugtbaaren aart, en 'er zou een veel overvloediger groei weezen, indien het wel bewaterd was. Wy verkreegen van de Inwoonders geen het minste onderricht van eenig werktuig, by hun tot den akker - arbeid in gebruik. Waarschynlyk steeken zy in den gereed gemaakten grond, met stokken, gaten, en planten op die wyze hunne Yams en Aardappelen. Schaars ontmoetten wy eenige Mimosas; de grootste takken haalden, over 't kruis gemeeten, drie duimen. De waarschynlykste gissing, welke wy konden maaken omtrent de Regeering deezer Eilanderen, was, dat zy allen één Volk uitmaaken, verdeeld in zo veele Districten, als 'er Morais zyn, dewyl alle de Dorpen naby deeze Begraafplaatzen gebouwd waren. De voortbrengzels van den grond schynen gemeen te zyn aan alle de Inwoonderen van het zelfde District. En dewyl de Mannen zonder eenige kieschheid de Vrouwen aan Vreemdelingen aanboden, is het vry natuurlyk te veronderstellen, dat ze aan geen Man in 't byzonder behooren, en dat de Kinderen, als dezelve gespeend zyn, overgegeeven worden aan de oppassing van andere Vrouwen, die in elk District, belast zyn met de zorge om dezelve op te voeden. Tweemaal zo veel Mannen als Vrouwen kwamen ons te vooren, en, indien de laatstgemelde niet minder talryk zyn, hebben zy zich meer in huis gehouden dan de Mannen. De geheele bevolking mag op twee duizend geschat worden. Verscheide huizen, welke wy zagen bouwen, en het groot getal Kinderen, deedt ons denken, dat het getal eer toe- dan afneemt. 'Er is egter grond om te denken, dat de Volkrykheid grooter was, toen men meer hout op het Eiland vondt. - Indien deeze Eilanders verzamelplaatzen van regenwater maakten, zouden zy een der grootste onheilen van hunnen stand verbeteren, en misschien hun leeven verlengen. Men ziet op het Eiland naauwlyks één Man, die blyken draagt van meer dan vyf en zestig jaaren oud te weezen; indien wy anders uit het gelaat den ouderdom konden schatten van een Volk, met het welk wy zo weinig bekend ware, en welks leevenswyze zo grootlyks van de onze verschilt.’
('t Vervolg hier naa.) |
|